Casimir Stanislas d'Arpentigny



REIS IN POLEN EN RUSLAND

1829

Vertaling van Voyage en Pologne et en Russie, par un prisonnier de guerre de la garnison de Dantzick, en 1813 et 1814, Ambroise Dupont et Cie, Libraries, Parijs 1828.

NB genummerde voetnoten, i.e. ¹), ²) enz., zijn niet origineel.

ix



R E I S

IN

POLEN EN RUSLAND.



x

(Lege bladzijde)

xi


R E I S

IN

POLEN
EN RUSLAND,

DOOR

EEN' KRIJGSGEVANGENE

VAN HET GARNIZOEN VAN DANTZIG,

in 1813 en 1814.

NAAR HET FRANSCH.

Reis in Polen en Rusland 1813-1814


Te AMSTERDAM, bij
J. C. VAN KESTEREN.
MDCCCXXIX.

xii

(Lege bladzijde)

xiii


VOORBERIGT

VAN DEN

VERTALER.

ornament

De in de Geschiedenis altijd merkwaardige veldtogt der Franschen naar het van hun vaderland zoo ver afgelegen Rusland, heeft ook aanleiding gegeven, dat het zoo ver verwijderde, en weinig bekende binnenste gedeelte van dat uitgebreide rijk, bezocht is geworden, en wel door vreemden, zoo geheel verschillende van den aldaar heerschenden aard, en de in gebruik zijnde zeden. De gelegenheid, waardoor deze vreemden, en de hoedanigheid van krijgsgevangenen, in welke zij deze landstreken bezochten, konden geenen gunstigen invloed hebben op hunne wijze van zien en beoordeelen.

xiv

Zulks is in het onderhavige werk: de reis eens Franschen Krijgsgevangenen, dan bijzonder op te merken. Meermalen is de scherpe oordeelvelling stuitende. De Vertaler is er verre af, vele uitlatingen omtrent standen en personen goed te keuren, of daarmede in te stemmen, daar het overdrevene ten deze zeer merkbaar is; doch de luimige wijze, waarop de reiziger zijne ontmoetingen beschreven heeft, moge den lust tot lezen, en het daardoor in bekendheid raken met vele onbekende streken van ons werelddeel, aanmoedigen.
    De Vertaler heeft echter gemeend, den Verhaler in het scherpe zijner aanmerkingen niet altijd te moeten volgen, en vooral niet in het uitermate wufte en loszinnige, dat hij zich in de beschrijving van ruwe en zedelooze tooneelen veroorlooft. Ons Nederlandsch beschaafd lezend Publiek zoude daarmede niet wel gediend kunnen zijn; doch, zoo als de beschrijving dezer gedwongene reis alsnu aan hetzelve wordt aangeboden, moge zij deszelfs weetlust aangenaam zijn, en daarmede voldaan worden aan den wensch van den

VERTALER.

—————

1


R E I S

IN

POLEN EN RUSLAND.

Ornament

INLEIDING.

═════

In de eerste dagen van de maand December des jaars 1812, werd de stad Dantzig opgepropt met zieken, vlugtelingen en gekwetsten uit het groote leger; dat aantal werd al grooter en grooter tot aan den eersten Januarij van 1813, het tijdstip van de aankomst der Fransche en Napolitaansche regementen, die uit Duitschland kwamen, alsmede van dat overschot des grooten legers, hetwelk den terugtogt uit Moskou had gedekt.
    De Kozakken, die deze laatsten steeds vervolgd hadden, staakten hunnen voortgang voor Dantzig,

2

teekenden een kamp af, groeven er holen, die zij met een planken dak bedekten, en ontstaken vuren in het rondom gelegene land.
    Onze bezetting bestond destijds uit ongeveer dertig duizend weerbare manschappen, die van wapens en verdere benoodigdheden op nieuw voorzien werden; voorts, van een' vernielenden zwerm van beambten tot de levensmiddelen, van heelmeesters, zoetelaars, en van zes à zeven duizend zieken, die, door eene aanstekende ziekte, in drie maanden tijds werden weggesleept. Ook verspreidde dezelve zich onder de burgerij. Men wierp de lijken van alle zijden in de grachten; de begrafenissen der meer aanzienlijken ontmoetten en belemmerden elkander op de hoeken der straten; en, terwijl de lijkmuzijk zich bij derzelver gevolg deed hooren, verhief zich het gehuil der honden van de ongelukkigen, die op de vildersplaatsen waren nedergeworpen.
    Intusschen doorkruiste RAPP de straten, door een' prachtigen trein gevolgd, strooide geld uit, en bemoedigde den soldaat; inzonderheid den Napolitaanschen, die door de Noordsche koude verslonden werd, en ook den Poolschen, die, gewoon in het open veld te vechten, nu, op het zien van kazematten en valpoorten, zich ontzette.
    Men verspilde de uit de asch van Moskou verzamelde schatten; van alle zijden wapperden de rijke pelterijen van het Noorden en de stoffen van het Oosten. Des nachts zag men, bij het heldere waslicht door de vensters, zonder ophouden, onder het

3

geluid van fluit en hoorns, geheele reijen van walsende personen, de vrouwen nog met rozenkleuren bedekt, onderling in beweging, terwijl de koffijhuizen als opgepropt waren met jonge lieden, die, niets dan krijg en vermaak in het hoofd hebbende, zich op het hooren van het geschut, en bij het aansteken der vernielende vuren, verheugden.
    Tegen de maand April, werd het hongerig gemeen uit de stad gedreven, daar hunne behoeften en wanhoop onrust begonnen te verwekken; de lucht weergalmde van hun geschrei, en door de Russen tegen onze muren teruggestooten, dwaalden deze ongelukkigen, ter prooi aan alle mogelijke ellende, om op de eilanden, die, rondom de wallen, door de overstroomingen van den Weichsel waren gevormd; missende voorzeker de schaduw der schoone wilde kastanje-boomen, die in de stad tusschen de stoepen groeijen, en, door hunne bloemstengen, als waaijers, uit een te spreiden, iets uitnemend bekoorlijks aan de meeste straten mededeelen.
    Vijftien duizend man van den vijand werden door ons gedood; twaalf duizend der onzen vielen in het stof; de voorheen zoo bloeijende uiterste voorsteden werden vernield en geslecht. Weldra verhieven zich op derzelver rokend puin, en op de hoogten, die men genoodzaakt was geworden te verlaten, de strootenten der Tartaren, die den aanstroomenden vloed van strijders, in het groen gekleed, voorafgingen. Onze paarden waren opgegeten, en men ging onder de puinhoopen der ingestorte magazijnen de krui-

4

mels der beschuit opzoeken, die ons op de voorposten toegezonden werden.
    Intusschen begonnen onze afgematte Polen te murmureren; door ons geacht en betreurd, hadden de Beijerschen, door hunne regering teruggeroepen, ons verlaten. De Napolitaansche generaal PÉPÉ zag in de met Madonna's behangen, en daarbij onreine kasernen, zijne nuttelooze krijgslieden, als door eene pestziekte aangetast, vergaan. De Toskanen zongen, onder een' vloed van tranen, de liederen van hun welluidend vaderland; en de Saksische officieren, in het bataillon van den Koning van Rome ingelijfd, vermoeid van het wacht betrekken, zoo aan de poorten, als in de omgangen van den schouwburg, gaven het op, om door den zwierigen trant hunner met was bestreken en gefatsoeneerde knevels, de gunst van het schoone geslacht tot zich te trekken.
    Toen eindelijk de nadeelige tijdingen, over de Nederlanden, uit Frankrijk ons ter ooren kwamen, begrepen wij, dat wij alle hoop van ontzet moesten opgeven, en wij zagen in, dat langere pogingen overbodig zijn zouden. Dienvolgens openden wij de poorten aan de kleine karretjes der onderhandelaars van den Witten Chan (*), en wij kapituleerden. Ten gevolge der kapitulatie, moest de vijand ons de wapenen laten behouden, en ons naar de boorden

    (*) Aldus noemen de Tartaren den Keizer van Rusland.

5

van den Rijn geleiden, maar dezelve werd geschonden; men ontwapende ons, wij werden krijgsgevangen gemaakt, en men liet ons slechts de keuze des Provincie, waar wij den tijd onzer gevangenschap zouden doorbrengen. Wij gaven dan de Ukraine op, en den 2den Januarij 1814, defileerden wij, op den middag, voor den ouden Prins van Wurtemberg, wiens slap en bleek gelaat een spookachtig uiterlijk vertoonde. RAPP, in een' rijken, groen fluweelen, met sabelbont gevoerden, pels gekleed, zat naast hem te paard. Achter hen trippelden eenige driehoekige figuren, met hanenveren bedekt; het vroor steenen dik, terwijl men, bij het schijnsel der zon, de bevrozene sneeuwvlokken, die, als knoopen van fijn netwerk, op de onbeweegbare kruinen der dennenboomen verspreid waren , als zoo vele schitterende diamanten zag blinken.
    Al wat onzen langen wederstand bewerkte, was het herstel van de eer onzer wapenen in die landstreken. Den Franschen soldaat behoort die roem, daar noch vermoeijenissen, noch ontberingen in staat waren, hem afkeerig te doen worden. De Polen streden, in dit beleg, als dappere mannen, hoezeer hun eenigzins lastige en zwetsende aard er in doorstraalde. De Toskanen en Napolitanen overtroffen geenszins den roep, dien men van hen had.
    Aldus viel de stad Dantzig: vóór het beleg vertoonde dezelve al de teekenen van rijkdom en voorspoed. Prachtige voorsteden, doorsneden met grachten, door steenen schoeijingen gedekt, bloeiden onder

6

de schaduw der wallen. Het was eene plaats van vertier en beweging, van verstrooijing en met rozen bekroond. Hare uitgebreidheid was door de onzen nog vergroot geworden, door het aanleggen van sterkten, die met boomen beplant, en met marmeren trappen waren versierd geworden. De gevels der huizen, die meestal in fresco beschilderd, en met zeer groote vensters voorzien waren, geleken naar bloemkasten voor hiacinten en tuberozen; want deze zijn vooral de geliefkoosde bloemen der inwoners. Toen wij van daar vertrokken, was de bevolking op de helft verminderd, bedragende toen niet meer dan twintig duizend zielen; koophandel, weelde, vreugde, alles was verdwenen, en al de huizen en openbare gebouwen, behalve de hoofdkerk, het stadhuis en twee museums van schilderijen en zeldzaamheden, waren, of door den brand, of door de schutgevaarten der belegeraars, beschadigd geworden.

——————

VERSLAG.

    Het hoofd van het krijgsgevangen leger, waarvan het bevel aan een' Russisch majoor was opgedragen, het gros van het vijandelijk leger eenige schreden vooruitgetrokken zijnde, plaatste zich, aan elke

7

zijde van onze kolonne, een ongeregelde Kozak; voorts twee volgende, en zoo van tien tot tien schreden voortgaande. Deze Kozakken, als staken op hunne afgesleten paarden gezeten, het aangezigt als bedekt door hunne als halmen bijeengevoegde, en als dakstroo harde haren, deden hun vreugdgeschreeuw hooren, zich, in plaats van met laurieren, met dennentakken bekroonende, terwijl de kolonne, even als een lang ontrold, en van menigvuldige kleuren voorzien, lint, zich in de vlakte van Dantzig vertoonde.
    Des zomers verheft de wind, in deze landstreek, wolken van zand, die door geweldige stortregens worden opgevolgd. Te midden dezer afwisselingen vertoonen zich echter schoone heldere dagen, als ook nachten, die dikwerf door het noorderlicht beschenen worden. Deze gesteldheid is doorgaans die van de Provinciën in het noorden en het midden van Polen, hetwelk den juist gekozen naam, vlakte beteekenende, draagt. De winter is er langdurig streng.
    Het eerste dorp, waar wij aankwamen , was zoodanig met Joden opgevuld, dat wij meenden in een joodsch landschap overgebragt te zijn; zij waren van al de naburige plaatsen komen aansnellen, om met het overschot onzer bagaadje handel te drijven.

——————

8


——————

DE JODEN.

    Door den storm geteisterd, doch niet verslonden; vóór den tijd door den brand des huwelijks veelal verwelkt; indringende wereldburgers, bloedgierig en verwijfd, zijn die Joden vooral, welke derzelver welvaart in de plaatsen des oorlogs zoeken; slavenstand en alleenheersching brengen het hunne tot vernedering der menschheid toe. Toen Europa in barbaarschheid lag, waren zij reeds, hetgeen zij thans nog zijn, en de beschaving van dat werelddeel heeft te dezer plaatse geenen invloed op hen gemaakt. Bij hunne begrippen stilstaande, en door dwaze bijgeloovigheden gebonden, weêrstaan zij alle nieuwe denkbeelden, gerugsteund door dat, wat het sterkste op den mensch werkt; ik bedoel eene wetgevende godsdienst. (*)
    De Joden zijn nergens burgers van den staat; zij zijn in geene de minste overeenstemming met eenige natie des aardbodems; de grootste rampspoeden,

    (*) Dit kan, met al wat daaruit volgt, niet van toepassing zijn op rijken of staten, waar dit geheel anders plaats heeft. Men zie slechts op onze Nederlanden, om dit als overdreven te beschouwen.
DE NEDERLANDSCHE VERTALER.

9

wanneer die hen niet treffen, zijn in hunne oogen niet meer dan een schouwspel; en daar zij noch aan den grond, noch aan de zeden, noch aan de wetten, maar alleenlijk aan het geld gehecht zijn, vlieden zij het aanbrekend onweder, keeren met den verwinnaar terug, en doen dan koel weg hun voordeel met de vermeerdering van hun fortuin, te midden van lijken en puinhoopen.
    Diegenen, die in Polen gevoed worden, dragen des zomers een' naauwen tabbaard, van geschoren blinkend stof; des winters bestaat geheel hunne kleeding uit eene, naar een' dikken tulband gelijkende, fluweelen muts, en een met bont gevoerd opperkleed, door een' wollen gordel bevestigd. Het hoofdhaar en den baard laten zij lang groeijen. Eene groote magerheid, fraaije oogen, eene bleeke kleur, en in den opslag van het oog iets gretigs en flims, zijn de onderscheidende trekken van hun gelaat. Aan schurft en andere huidziekten, veelal door morsigheid veroorzaakt, onderhevig, verwekt hun aanblik, even zeer als de onaangename uitwaseming, hun aldaar bijzonder eigen, zekeren afschuw. De beoefening der Hebreeuwsche taal is de eenige, die hen bezig houdt; zij bemoeijen zich weinig met ligchaamsoefeningen, en geene grondeigenaars kunnende worden, alhoewel zij op hijpotheek kunnen leenen, maken zij van den koophandel hun uitsluitend bedrijf. Overigens, hetzij in steden of in afgelegene hoeken verstopt, zuigen zij het gemeen uit, en maken zich van den adel, dien zij al schertsende eer bewijzen,

10

meester; hetzij zij zich op de openbare wegen onthouden, alwaar zij groote herbergen aanleggen, tempels zonder banken noch vensters, aan hongersnood en zinkingen gewijd; hetzij zij rijk, hetzij zij arm zijn, zij worden in roofnesten geboren, en sterven in vodden; en niettemin beschouwen zij zich als den wellust der wereld, en als de kern van een volk, dat eens de wereld zal overwinnen, en hetwelk eene bijzondere Godsregering wacht. Inmiddels handelen zij in oude kleêren en schrapen de geldstukken.
    Hunne vrouwen hebben zekere frischheid, eene blanke huid, een' kleinen, in de gedaante van een scheepsanker zich vertoonenden, mond, den neus gebogen, de oogen op de Chinesche wijze, groote boezems en platte heupen. Zij spreken door den neus en leven morsig. Men ziet er, die verliefd de oogen opslaan, doch het tooisel van het haar doet dadelijk de gehuwden van de ongehuwden onderscheiden. De laatsten sieren hetzelve met bloemen en linten, doch de anderen verbergen de haren onder mutsen, met stevig linnen voorzien, die de ooren bedekken, en te midden der wangen tot aan de kin voortgaan; deze stijve strooken zijn met valsche of echte parelen, in zeer digte rijen, bezet.

—————

11


—————

VERVOLG

VAN HET

DAGVERHAAL.

═════

    Niet ver van het dorp, waarvan gewag gemaakt is, hadden de Kalmukken een groot vuur aangestoken, hetwelk zij verlieten, om ons voorbij te zien trekken. Hunne paarden, ginds en herwaarts verspreid, en altoos gezadeld en getoomd, leefden, om zoo te zeggen, van niets anders, dan van hetgeen onder de sneeuw te verkrijgen was. Ook bejegenden ons soldaten, uit Cirkassië genomen, alwaar barons elkander gestadig bevechten, en de zon deze nimmer (naar het aloude schrijven) beschijnt, zonder in het harnas, en van pakken met koorden voorzien te zijn, want gemelde heeren begeven zich niet van hunne burgen, dan om te vallen op de leenpligtigen hunner naburen, die te binden, die vleeschelijk te bemagtigen, en aan de Turken als maagden te ver-

12

koopen. Verder op zagen wij talrijke verzamelingen van Baskieren, onlangs uit hun bevrozen land aangekomen. Hun opperhoofd, een naargeestige Tartaar, liet ons weten, dat der vrouwen hoofdtooisel in zijn vaderland bestond, in eene groote rol, van berkenschors vervaardigd, als ook, dat zij op ossen reden, hetgeen wij al heel goed vonden. Deze Baskieren, die men, even als de strijdbare manschappen, van de boorden der Kaspische Zee had ontboden, droegen mutsen van verschillende kleuren, met sabelbont en lange oorbedekkingen voorzien. Achter deze vertoonden zich gretige Georgiërs, uit de holen van den Caucasus gekropen, welke hunne begeerlijke oogen steeds op onze bagaadje sloegen; zij gehoorzaamden eenen prins hunner natie, een' geelachtigen grijpvogel, wiens geel zijden kleed, en eene onderbroek van gelijke stof, hem slecht tegen de onguurheid van het jaargetijde beveiligden; hij had Mingrelië doorkruist; dat land, waar de verliefden, op heeter daad betrapt wordende, een varken tot boete betalen, waarvan zij hun aandeel alsdan bij de mans hunner beminden gaan opeten.
    Deze aan het Russische Keizerrijk cijnsbare volkeren, leveren hetzelve hunne contingenten, en worden voor hunnen vijand verschrikkelijker door hunne verwoestingen, dan wel door krijgshaftige deugden. Met dat al ontbrak het den Cirkassiërs niet aan persoonlijke dapperheid. Wij zagen onder hen geene manschappen, dan van rijpe levensjaren; ongetwijfeld vermeenen zij, dat, in den oorlog, de noodzakelijk-

13

ste eigenschap van den krijgsman sterkte van ligchaam behoort te zijn.
    De officieren der Kalmukken en Baskieren deden ons opmerken, dat zij de sabel op zijn Russisch dragen, namelijk, de ruggezijde naar voren gekeerd. Een gouden dragon was het onderscheidings-teeken van hunnen rang, zijnde voor het overige in niets van den soldaat onderscheiden. Zij legden de grootste minachting jegens de andere Asiatische volkeren aan den dag; doch dit was niets anders dan inbeelding, want zij waren in een' gelijken graad onderhevig, aan al wat de Tartaren doet kennen, namelijk, aan leelijkheid, ongevoeligheid en morsigheid.
    Wij lieten aan het oor eens opperhoofds een repetitie-horologie slaan; terstond bezag hij het van boven, van onderen en van rondom, om de oorzaak van dat geluid te ontdekken; dan weder zocht hij dit in onze blikken te lezen, met oogen, waarin verrassing en bewondering geteekend waren. Deze kwam nog tot verbazing, daar er zich onder hen bevonden, die door niets uit hunne verontwaardigende stugheid te brengen waren; die, als ineengestorte overblijfsels, gedurig aan de smadelijke bejegeningen der Russen blootgesteld, door malkander lagen, terwijl hunne paarden, wier haar naar gekrulde wol geleek, de schorsen der boomen afknaagden.
    Het gebied der gewoonte werkt zoodanig op deze barbaren, dat zij zich nog van schild en boog, ten tijde van TAMERLAN in gebruik, bedienen, steeds beweerende, dat deze hunne ligte pijlen, waardoor

14

hunne voorouderen de rijkste landstreken wisten te bemagtigen, geenszins voor de vuurwapenen behoeven onder te doen.
    Nadat wij in verscheidene, zoo arme als rijke dorpen, nu eens een vrolijk, en dan weder een afzigtelijk aanzien hebbende, al naar mate die, het zij door Duitschers of door Polen bewoond waren, verblijf gehouden hadden, trokken wij den 16den Januarij te Bramberg binnen, eene regelmatige en vrolijke stad, door ongeveer vier duizend zielen bewoond. Onder derzelver inwoners waren het alleen de Joden, die ons kwaadwilligheid betoonden.
    Te Thorn, trokken wij over den Weichsel, en wel over eene houten brug, van drie vierde mijl lang. De stad is welgebouwd, en door sterkten omgeven, welker hoeken, in de omliggende velden, zich als de versierselen eener kroon uitbreiden. Men rekent, dat die stad negen duizend inwoners bevat.
    Den 21sten door Lymna trekkende, troffen wij aldaar een' zekeren onder-officier, wien de natuur met lange vingeren begaafd, en met gelaatstrekken naar zijn beroep besneden had; hij was eerst zeebonk, vervolgens kelderrot, en daarna kruijer in verschillende Provinciën van Frankrijk geweest. Hij wilde ons als tolk dienen, en wij hadden het zijner verzorging te danken, dat wij paarden, in plaats van ossen, zoo als dit gewoonlijk was, tot vervoer onzer bagaadje bekwamen.
    De paarden van dit gedeelte van Polen, zijn klein, en hebben lange stekelachtige manen, die

15

aan dezelve een woest uiterlijk geven, maar zij zijn gehard tegen de vermoeijenis, en de kosten van onderhoud kan men met tien kroonen in een jaar goedmaken. Zij worden vurig op de stem hunner meesters en verdubbelen hunnen tred; doch als men ze slaat, staan zij bot stil. Zij worden niet beslagen, nooit gerost, en blijven 's nachts aan boomen of palen vastgebonden. Diezelfde soort van paarden, bij heeren in gebruik, worden door de goede behandeling, die zij daar ondervinden, schoon van stel; waaruit blijkt, dat de natuur de hand van den beschaafden mensch hier ook weder noodig heeft, om volkomenheid te bereiken.
    De Duitschers, die zich in Polen nederzetten, zijn, zoowel door derzelver vervelende langzaamheid in hunne gewoonten, als door hun uiterlijk gelaat en hunnen tongval, van de ingezetenen des lands kennelijk onderscheiden. Zij geven lessen in eenige wetenschappen, en oefenen er de geneeskunde, en andere vrije en werktuigelijke kunsten uit. Dezulken, die er handel drijven, waarin de Joden hun meestal in den weg zijn, haasten zich, om weder naar hun vaderland te trekken, zoodra hunne werkzaamheden, bij eene spaarzame levenswijze, hun zoo veel verschaft hebben, dat zij kans zien, om een klein stuk velds, door hop omschaduwd, eene meerschuimen pijp, eenen beker, voor de handen en den dorst eens Patagoniers geschikt, eenen bijbel met zilveren sloten, eene klok, met een speelwerk voorzien, en een' groten porceleinen kagchel, magtig te kunnen worden.

16

    Diegenen, die men, hetzij tot het ontginnen van woeste gronden, of tot het droogmaken van moerassen, of wel tot het heelen der door den oorlog aan de bevolking toegebragte wonden, ontboden heeft, leven daar, in koloniën, vrij van alle schatting en onderwerping. Deze kolonisten zijn des niet te min zeer stil, zelfs in hunne uitspanningen; zij zijn even zoo bedaard in de kroeg als in de kerk; hunne vrouwen zijn echter van eene meer aangename gemoedsgesteldheid; zij zijn zeer blank en welgemaakt, en kunnen, daarenboven, zeer goed bakken. Men zegt, dat zij, naar de wijze van zien harer mannen, zoo al niet altijd getrouw, evenwel zeer eerlijk zouden blijven.

—————

17


ornament

KONINGRIJK POLEN.

═════

In 1809, bestond het Groot-Hertogdom Warschau, ingevolge het verdrag van Tilsit, uit Oost- en West-Gallicië, en uit al die gronden, welke Pruisen, bij de verschillende verdeelingen van dat gemeenebest, naar zich had getrokken. Het bevatte toenmaals eene bevolking van vier à vijf millioenen inwoners; thans, daar Oostenrijk de beide Galliciën tot eene schadevergoeding bekomen heeft, en Rusland zich van den kreits van Bialystok, tot het hertogdom behoorende, heeft meester gemaakt, zoo berekent men den staat der bevolking, van hetgeen men thans het Koningrijk Polen noemt, naauwelijks meer, dan op drie millioen en zes of zeven honderd duizend zielen.

18

    Sedert het jaar 1791, zijn de boeren grootendeels van het lijfeigenschap ontheven; doch in 1809, hebben de Franschen de reeds in verval geraakte verordeningen, die hen geheel daarvan zouden ontslaan, weder in werking gebragt.
    „Kinderen!“ dus spraken de baronnen tot hunne boeren, „gijlieden zijt nu vrij, maar de grond, die u tot voedsel dient, en die uwe vaderen gevoed heeft, behoort aan ons: wilt gijlieden nu dien grond op dezelfde voorwaarden als weleer behouden, of zullen wij denzelven door vreemde handen laten bebouwen, aan wie wij dan, tot belooning van hunnen arbeid, de opbrengst der landerijen, zoo ver die ter vervulling uwer behoeften gestrekt heeft, alsdan zullen overlaten?“
    Alstoen hadden de boeren eene keuze te doen, tusschen de verbanning en hun gewoon werk; tusschen het gebrek en een onbekend goed, dat men vrijheid noemde, en hun met vreemde trekken afschetste. Zij aarselden niet, en bleven hunne vijf à zesdaagsche diensten wekelijks, ter bebouwing der vrijheerlijke landerijen, aanwenden: sedert dien tijd heeft de gedurig weder veld-winnende magt van den adel, de zaken allengskens weder op den vorigen voet gebragt; evenwel worden de boeren niet meer, openlijk verkocht, zoo als dit eene halve eeuw geleden nog plaats had; toen werden zij, even als lastdieren, ter markt gebragt; men hing hen een bord, waarop hun beroep geschreven stond, om, en een besneden makelaar, op een blok staande, veilde hen alsdan uit.

19

    Heden ten dage worden zij onder het bij de boerderij behoorende vee medebegrepen. Men laat hen aan hunne dronkenschap en hunnen lediggang over, zoodat zij, aan deze hunne verderfelijke neigingen overgegeven, eene prooi der Joden worden, die hun steeds aftrogchelen, terwijl zij, door hunnen troost in het veelvuldig gebruik van sterken drank te zoeken, den geest verdooven, en er niet aan denken, om wat op te garen, en zich tot eenen slaaf van grondeigenaren te brengen, waardoor het doel hunner heeren bereikt wordt, dewijl de gronden tegenwoordig vervreemdbaar verklaard zijn, en door een ieder, van wat staat of stand ook, uitgezonderd door de Joden, aangekocht kunnen worden.
    Een Poolsch boerenhuis bestaat uit een langwerpig vierkant, in twee vertrekken, door eenen gang van elkander gescheiden, verdeeld. Een dier vertrekken, hetwelk wij het zomervertrek noemden, dewijl het in dat jaargetijde bewoond wordt, is somtijds bevloerd; des winters dient het tot berging van zaad en voorraadsmiddelen, terwijl lange kransen van aan elkander geregen paddestoelen (champignons) aan de zoldering zijn vastgemaakt. Het andere vertrek is van een' oven voorzien, waar de familie zich boven op te slapen legt; voorts van eene kist, die tot bank langs den muur verstrekt, eenige houten stoelen, eenige potten en schotels van aardewerk, eene tafel en een weefgetouw. Vermits er geen schoorsteen is, heeft de rook geenen anderen uitgang, dan door het gat van de deur, dat ook de eenigste lichtgevende ope-

20

ning is, want, uit hoofde van de koude, worden de luikjes, die tot vensters moeten dienen, bijna nimmer geopend. Het van de daken neder vallende water, met dat wat er uit gesmeten wordt, brengt een' verrottenden poel bij den ingang te weeg, waartoe de nabijgelegene mesthoopen, door hunne stinkende uitwasemingen, niet weinig bijdragen. Ganzen, kinderen, varkens, alles wroet en wemelt door elkander, en bewoont, met de leden des gezins, die luchtstreek, welke nog tusschen den grond en den rook overblijft, die, wanneer de oven gestopt is, zich, als een krippen sluijer, over en om ons heen verspreidt, en somwijlen zoo laag nedervalt, dat wij er, overeind staande, tot aan het midden als in bewolkt waren; allengskens verheft dezelve zich, en steigt dan, gevolgd van schreeuwende krekels, naar den nok van het huis.
    Deze akelige en vochtige woningen, van elkander door stinkende vuilnishoopen gescheiden, en, zonder de minste orde, hier en daar als nedergeworpen, zijn van leem gemaakt en met stroo bedekt. Zij zijn zoo zwart en verkoold, dat men meenen zoude, dat de dorpen in brand gestaan hadden.
    Naar het aanzien, hetwelk thans deze Poolsche woningen opleveren, verbeelde men zich, hoe zulks er in de negende eeuw moet uitgezien hebben, toen de inwoners, zwervende in hunne wouden en moerassen, onder den ruwen schepter eens herders, die den troon door een wedloopspel had verkregen, geene andere kleeding hadden dan beestenvellen, en ook

21

geene andere bezittingen hadden, dan eenig vee. Ongetwijfeld hadden zij toen geene andere woningen, dan in der haast gegraven holen, of tenten van takken gemaakt, die zij weder verlieten, als zij andere weiden opzochten. Voorzeker is de herinnering aan deze tijden van barbaarschheid, (het daar voor houdende, dat zij tevens de tijden der vrijheid waren,) dierbaar aan die volkeren, waar de beschaving niet geheel zegeviert; en het was, allerwaarschijnlijkst, om aan de Polen een, naar hunne wijze van denken, geschikt begrip van zijne magt en onafhankelijkheid te geven, dat de Prins van Radzivil, Groothertog van Litthauën, in het begin der beroerten, die de verdeeling van het Gemeenebest hebben aangebragt, zijne intrede in Warschau deed, gekleed met vellen van elands-dieren, en gezeten op eenen wagen, getrokken door wilde beeren, welker halsbanden met edele gesteenten bezet waren.
    Al de Poolsche boeren dragen knevels; in den oorlog laten zij die hangen en nedervallen als een gordijn, achter hetwelk de bewegingen hunner lippen onbemerkt blijven. Elders verdeelen zij die ook wel in twee gelijke deden, dezelve ter wederzijden van de hoeken van den mond nederstrijkende.
    De lijfeigenen van Podolië, een gewest, door eene altoos gematigde luchtstreek verfraaid; die van Litthauën, die eertijds eenen slang aanbaden; die van Podlakyë, een gewest, door moerassen bedorven; die van Volhynië, wier digte bosschen door wolven en bijen zijn bevolkt; die van Polesië, enz. zijn

22

verpligt, even als die van het Koningrijk Polen, het haar kalotsgewijze te snijden, en bij de slapen van het hoofd geschoren te zijn.
    Des winters dragen zij eenen jas, van een beeren- of schapenvel gemaakt, met bont gevoerde laarzen, eene bonten muts en eenen gordel. Des zomers bedekken zij zich met een ligt blaauw lakensch overrokje, hetwelk zij kruiselings over de borst, met een' breeden lederen riem, bevestigen, waardoor het strak om het lijf sluit. Zij gaan altijd met den hals bloot; uit den aard zijn zij onbekommerd, en nog al vrolijk, daar hunne gewone droefgeestigheid, meer door tegenspoed veroorzaakt wordt, dan dat zulks hun eigen zoude zijn. De getrouwde vrouwen zijn mede zeer naargeestig: wij zelven werden, bij den aanblik dezer droevige, door rook en nevel dwalende, gestalten, met sombere en akelige denkbeelden vervuld.
    Tot verlichting, bedienen zij zich van niets anders, dan van kleine stukjes dennenhout, die op een steenen uitstek branden, tot dat einde in een' uitgeholden stam, die dwars onder het dak der hut gelegd is, aangebragt, en hetwelk, als het licht uitgedaan is, met eenige vodden, aan het einde door eene lange haal bevestigd, wordt toegestopt. Niet ver van dat uitstek ziet men een' bak met water, waarin dagelijks eenige stukken brood worden geworpen; door de ontbinding van dit brood, verkrijgt het water, dat alsdan hun gewone drank is, een' zekeren zuurachtigen smaak, die niet onaangenaam is; zij noemen dien drank koassa.

23

    Nimmer brengen deze boeren, hetzij dan uit gebrek aan voorzorg, of wel uit luiheid, eenigen voorraad van water of hout bij een; dat wordt slechts gehaald op den oogenblik, dat zij zulks benoodigd zijn; is er niet genoeg, dan gaan zij hetgeen er ontbreekt, barrevoets uit het veld halen, en denken er niet aan, om de moeite dezer zoo duizende malen herhaalde togten, door met meer overleg te werk te gaan, uit te winnen. Zij zijn zoodanig in schuld bij hunne landheeren, aan wie zij, behalve hunnen arbeid, nog opbrengsten in vruchten te betalen hebben, dat zij inderdaad niets in eigendom bezitten.
    Zij hebben koeijen, doch geen melk; zij hebben paarden, doch gaan te voet; zij hebben vee, doch eten niets dan brood. Al wat zij voortbrengen, moet naar den landheer toe, en in hunne moedeloosheid ontbreekt hun zelfs de kracht, om middelen, ter verbetering van hunnen toestand, te beramen. Des winters komen zij van hunne ovens, alwaar zij achteloos uitgerekt ter nederliggen, niet af, dan om aan de noodzakelijkste behoeften der natuur te voldoen: die uit de omstreken van Warschau, hebben bedden en schoorsteenen; ook deelen zij, over het geheel, een gelukkiger lot. Desgelijks is het ook gelegen met dezulken, die onder Pruisisch of Oostenrijksch gebied staan; door verandering van meesters hebben zij geenszins verloren.
    Van het veld teruggekomen, is het werk der vrouwen, het kort malen der granen, de aardappelen van de stronken te plukken, en het brood te

24

kneden. Even als de mannen, en zelfs wanneer zij kinderen laten zuigen, eten zij slechts eens in de week vleesch, een voedsel, waar zij nogtans zeer op gesteld zijn. Hare kleeding bestaat des zomers uit een hemd van grof linnen, aan den hals vastgeknoopt, en een' rooden wollen rok, boven de heupen vastgemaakt. De rok, die des winters over deze kleeding wordt aangetrokken, is van schapenvachten gemaakt, bij de schouderen uitgesneden, en nog al kunstig bewerkt. Zij gaan barrevoets, zijn blank van vel, en welgevormd, hebbende een' bevalligen hals en veel bekoorlijks in hare gestalte. Volstrekt onverbiddelijk zijn zij niet; vooral, wanneer zij veel drank gebruiken, of des zondags luidruchtige vermaken bijwonen, want de woestheid dier Sarmatische dochteren, die niet huwden, dan na het verslaan eens vijands in den krijg, hebben zij afgelegd. De gehuwde vrouwen zijn van eenen meer strengen aard; zij verlossen overeind staande, met de handen tegen den muur leunende, en het ligchaam eenigzins gebogen: dit doen ook de Russische vrouwen. In eenige streken van Moskovië, laat men de kinderen, die zwak en mismaakt ter wereld komen, zachtkens onder eenig bontwerk sterven; dit onmenschelijk gebruik, hetwelk de barons oogluikend aanzien, werd in de veertiende eeuw, even als het doodslaan der tot den arbeid onbekwame grijsaards, openlijk toegelaten.
    God aanroepende, gebruiken zij het woord Panier, hetwelk Heer beduidt, even als het woord Senor

25

in Spanje. Zij spreken hunne gebeden ter goeder trouw in het Latijn uit; en, naar hunne wijze van denken, is een leugen of een diefstal minder misdadig, dan te falen in het waarnemen van de vaste. Hun ontzag voor de priesters is inderdaad uitermate groot. Des avonds begeven mannen en vrouwen zich, achtervolgens, op den gemeenschappelijken oven, en rekken er zich geheel gekleed op uit. Wij voor ons, legden ons op stroo neder, doch met groote wijde linnen zakken aan, die wij opzettelijk daartoe hadden doen vervaardigen.
    Als des morgens, door de halfgeopende deur, eenige lichtstralen kwamen doorbreken, bespeurden wij somwijlen boven onze hoofden een, ter zijde van den oven nederbukkend, rozengelaat, door de rookwolk heen glurende. Euphrosine, de verleidelijkste der Bevalligheden, dewijl zij gezegd wordt, de bekoorlijkheden van den mond te besturen, deed alsdan een' zoeten glimlach ontstaan, en dit aanlokkelijk gezigt, deed ons alsdan zelfs het gekwaak der padden, die zich in een' hoek dezer vochtige woning deden hooren, vergeten.

—————

DE STEDEN.

    Een klein getal slecht gebouwde huizen, zonder verdieping noch grondslag, op rondhouten rustende, en ginds en her rondom eene marktplaats,

26

eene sijnagoge en eene van hout gebouwde kerk verspreid, noemt men in Polen eene stad. De kerk strekt ten gebruike der vrijgemaakte boeren, die nu stedelingen geworden zijn; doch in de stad even zoo leven als op het veld, namelijk, te midden van ganzen en rundvee, etende zonder vorken, en zich te slapen leggende op banken. Wat de markt-galerij of bazar betreft, (want zoo wordt de marktplaats in Polen genoemd,) deze bestaat meestal uit een stroodak, rustende op balken, met spijkers en haken voorzien. Somwijlen echter vindt men gebouwen van baksteenen gemetseld, zijnde, of in het vierkant, of in het rond gebouwd; dan treedt men door twee of vier tegen elkander overstaande deuren binnen, en de winkels komen alsdan op eene binnenplaats uit.
    Men treft in deze steden al die bewegingen aan, die eene drukke kermis opleveren; zij ontleenen haar aanwezen geenszins van de zedelijke behoeften der maatschappij, maar van de noodzakelijkheid der vereenigingen, welke het vervaardigen der onmisbaarste stoffelijke voorwerpen volstrekt medebrengt. Zulke, die tot de weelde behooren, en aldaar te koop zijn, komen van elders.
    De Joden maken ongeveer het twee derde gedeelte der bevolking uit, en de reiziger moet, uit dien hoofde, er op rekenen, van bijna niet anders dan lieden dezer natie te ontmoeten; raadzaam is het, hen zoo veel mogelijk te ontgaan, want men loopt gevaar, dat eenigen van dat morsige volk zich aan hem vasthechten, om hem als een voorwerp hunner schraapzucht te vervolgen.

27

Ik althans ben aan deze besnedenen overgeleverd geweest, en moest, tegen wil en dank, hen volgen, door ongeplaveide straten, die vol met groote honden, ter wering der wolven, en naauw, krom en oneffen zijn, en nog daarenboven een misselijk aanzien hebben, door de wonderlijk uitstekende daken, tusschen welke zich eenige berkenboomen hier en daar als treurwilligen vertoonen, en onder wier lommer men eenige oude rabbijnen, door oogziekten aangetast, met de handen op de kniën, deftig ziet nederzitten.
    De handel, van wat aard ook, hetzij groot of klein, in hunne handen zijnde, zijn zij er op uit, om elken ondernemer, die niet tot hunne eerdienst behoort, er uit te houden, zich onderling verstaande, om zoodanig eenen te bederven. Bij voorkeur leggen zij zich op zoodanige bedrijven toe, waar sluwheid de krachten van het ligchaam, of den handen-arbeid vervangt, zoo als dat van makelaar, wisselaar, herbergier, uitdrager, roskammer, enz. Fabrijken zijn er door hen niet aangelegd, hetzij dan uit luiheid, (want hunne traagheid is inderdaad uitermate groot,) of gebrek aan nijverheid, of ook wel uit weêrzin van slechts langzaam voordeel gevende middelen, gevoegd bij eene toegeving aan de beginselen eener schroomvallige regering, die hare voorregten op de achterlijkheid des volks vestigt, en ook daarom de menschen gaarne uit elkander verspreidt, ten einde de beschaving minder voortgang hebbe. De vrijgemaakten zijn wagenmakers, timmerlieden,

28

schrijnwerkers, metselaars, enz. De steden, die den staat toebehooren, zijn in het genot van uitgebreide voorregten; de andere zijn aan de grilligheden der barons, wier eigendom zij zijn, onderworpen. Even zoo kwijnden, in Frankrijk, vóór de bevrijding der gemeenten, onze thans zoo bloeijende steden: zij hebben de aristokratische onbepaalde heerschappij, de ergste van alle, dewijl zij zoo onmiddellijk werkt, afgeschud, en zijn, door geregelde wetten, in het genot geraakt van die goederen, die haar zoo lang door menschen onthouden waren, namelijk, die de nijverheid en vrijheid medebrengen.
    In 1814, waren de meeste Poolsche steden, door Russische bevelhebbers bezet, die hunnen slaafschen en heerschenden aanleg ten volle in werking bragten; al wat wij met eenigen aandrang verzochten, werd ons, gewoonlijk geweigerd, en wij moesten dagelijks nieuwe listen uitvinden, om hunne boosheid of kwaden wil te ontduiken. Wij vonden, in waarheid, in het beschouwen hunner belagchelijkheden, dikwerf eene rijkelijke schadeloosstelling voor de kwellingen, die wij van hen moesten uitstaan, want al de Russische officieren gelijken geenszins aan die der artillerie of van de gardes, die wezenlijk niet alleen het beste gedeelte des legers, maar zelfs van de natie uitmaken. Bij degenen, van welke ik spreek, van een' zeer twijfelachtigen adel afkomstig, en wier grootheid bestaat in het patent-regt, om brandewijn te kunnen verkoopen, bij dezulken, zeg ik, niet minder gewoon stokslagen te ontvangen,

29

dan die uit te deelen, kon men, uit de bleeke gelaatstrekken, de zwetserij en zwelgerij ontwaren; zij hebben meestal geen' anderen eigendom, dan een' slecht voorzienen reiskoffer, en zijn zeer gehaat bij het volk. Men kon met deze heeren niet spreken, dan met ongedekten hoofde, al was men nog zoo verkouden, of ook in de open lucht. De Joden, die hen in hunne schraperijën behulpzaam waren, werden dan ook, op hunne beurt, daarin beschermd; maar de Polen, beschaamd, van gebukt te gaan onder het juk eener pas ontbolsterde natie, vermijdden hen als de pest: zij leefden dus omtrent geheel op zich zelven, overal en te allen tijde omringd, door eenen zwerm van gevederde adjudanten hunner natie, die, uit hoofde van hun ongemeen smal middellijf, door de scholieren, bij zandloopers vergeleken werden.

—————

DE EDELEN.

    Zelven dwingelanden, doch vijandig om overheerscht te worden, leven de Poolsche edellieden, op hunne landgoederen, afgezonderd van huns gelijken en van hunne meerderen, staande, of de te gemeenzame, of de aanmatigende toon, hunnen eigen hoogmoed gestadig in den weg. Zij vormen eenen staat op zich zelven in den staat, en men geeft hun na, van het schoone boven het goede, en den

30

roem boven de goede uitkomst de voorkeur te geven. Ik voor mij, ben ooggetuige geweest, hoe zij zich in de velden des bloeds, als in een tornooispel begaven, en hoe zij, bij vele gelegenheden, meer geestdrift en kloekmoedigheid, dan schranderheid aan den dag legden. Men kan dezelve in drie klassen verdeelen.
    Onder de eerste tellen wij de zoodanigen, die, door hunne geboorte en hunnen rijkdom, in het bezit zijn van die voordeelen, welke uit titels, ambten en invloed ontstaan. Men roemt zeer de waardigheid hunner zeden en hunne edelmoedigheid; zij kwamen ons in het afschijnsel der woestheid, waarin zij de mindere klassen weten te houden, minder belangrijk voor, dan in eenige gebeurtenissen en bij vreemden. Daar zijn er, die dertig, veertig of vijftig duizend boeren bezitten, want op die wijze berekent men hun vermogen. Zij hadden voormaals zoodanigen invloed op den staat, dat men de regering van Polen den bijnaam van Oligarchisch gaf: deze oligarchen hadden het regt van eene lijfwacht te hebben; ook was hunne weelde, waarin zij alstoen die hunner naburen, de Turken, nabootsten, nog verkwistender, maar tevens onkiescher, dan voor het tegenwoordige. Van ernstige bezigheden, sedert de verdeeling, bevrijd, en meer in hunne eerzucht beteugeld, wordt dezelve bepaald, bij de veraangenaming hunner kasteelen, en de aanschaffing van velerlei vermakelijkheden. Er heerscht in hunne feesten wel een toon van grootheid, doch dezelve wordt

31

door herhaalde blijken van eene vrolijke welwillendheid getemperd, terwijl hunne natuurlijke en tevens edele  manieren, wederkeerig vertrouwen en eerbied inboezemen; zij maken veel werk van huisraad, linnen en paarden.
    De edelen der tweede klasse wonen in schuren met luifels, met kalk wit gemaakt, en meestal met stroo gedekt, welke woningen zij in goeden ernst kasteelen noemen. Van binnen komt men, door eene rij van slechte vertrekken, in de voorkamer van den heer, makende een versierd vertrek uit, dat gewoonlijk met zoo veel huisraad voorzien is, als voor het geheele huis gevoegelijk zoude kunnen dienen; men zoude het voor een' spiegelkoopers-winkel aanzien. Deze baronnen zijn nog Sarmaten gebleven, en, in spijt van den voortgang in het zedelijke, is het er bij hen verre van daan, dat een voetganger even aanbevelingswaardig, als een man te paard zoude zijn. Zij houden veel van luidruchtige vermaken, stieren- honden- en beeren-gevechten. Naar de wijze hunner vaderen, dragen zij groote pelzen, slapen op hertenvellen, en zijn altijd met hunne knevels bezig; even als voorheen, ziet men hunne knechts overvuile hemden, en, barrevoets, een' kalen liverei-lap dragen, terwijl het goud en zilver de zadels en tuigen hunner paarden versieren; zoo ook zijn zij aan uiterlijke pracht zonder smaak gewoon, en te midden van het overtollige zonder eigenlijk gemak; papieren vensters zullen zij met zijden gordijnen behangen. Zij behandelen hunne boeren veel harder, dan

32

de rijke heeren, van welke wij melding gemaakt hebben.
    De gemiddelde evenredige uitgestrektheid hunner goederen beloopt, voor elk hunner, ongeveer vijf en twintig duizend akkers lands, doch de waarde der landerijen in Polen, kan niet bij die in Frankrijk halen.
    Voor geraas en kroegen-vreugd als geboren, leggen de edelen der derde klasse zich op bonten vachten, even als de helden van HOMERUS, ter neder, en drinken hunnen jenever, op omvergeworpen banken gezeten. Bij de grooten woonen zij, en zulks zonder hunnen stand te kort te doen, in eene vereerende dienstbaarheid; eenige dienen aan tafel. De minst geschiktste worden in de stallen gebruikt, en verrigten, in eene beerenhuid gekleed, het daar vereischt wordende werk; andere zijn op de landgoederen werkzaam, en hebben het opzigt over den bouw der gronden: deze zijn doorgaans kundige lieden, die voorheen als officieren gediend hebben. Dezulken, die, om bijzondere redenen, van de dienst teruggehouden zijn, gaan zich, als pachters, in kleine gehuchten nederzetten, alwaar zij de schrik van de buurt worden, want het is maar zeldzaam, dat men, in deze soort van ballingschap, de kiem hunner nedergedrukte hoogheid niet op eene woeste wijze ziet uitloopen. Zij zitten alsdan, met hun rundvee en hunne parkementen, in hutten, in niets onderscheiden van die hunner buren, dan door eenen slechten schoorsteen; en hoezeer zij, even als

33

de geringste der boeren, verpligt zijn, zelven hun hout te kloven, en hun varkensvleesch te braden, gelooven zij zich echter oneindig boven hen verheven.
    Het maar onlangs ingevoerd gebruik, om de goederen gelijkelijk onder al de kinderen te verdeelen, strekt zeer tot vermeerdering van de klasse der adellijke dienstboden, vermits door dezen maatregel somwijlen slechts eenige weinige morgens woeste gronden of moerassen, den afstammeling eens vorsten tot zijn onderhoud ten deel vallen. Daarenboven heeft de Keizer van Rusland onlangs de voorwaarden doen bekend maken, waarop het regt van titels te voeren wordt vergund. Er moet een zuiver inkomen van 625 franken worden aangetoond, om dien van baron te voeren, van 1873 franken voor dien van graaf, en van 3125 franken voor dien van prins.
    Deze edelen, tot welke klasse zij ook behooren, zoowel in de steden als op de dorpen, steeds gebaat zijnde, hebben zich, met weinige uitzonderingen, in hunne pogingen tot verkrijging hunner onafhankelijkheid, voornamelijk toegelegd, om hun oud regt van onstrafbaarheid hersteld te krijgen, daar dit regt min of meer verminderd was, door den invloed der nieuwe bescherm- of gebiedsheeren, die, op hunne beurt, tot eigen voordeel willende regeren, zich bij het volk bemind zochten te maken, door den adel te verpligten, om zich aan eenige regelen van regt te onderwerpen. Overwinnaars zijnde, zouden zij de zaken zoo geschikt hebben, dat hun voor altijd

34

rijkdom, roem en gezag; doch het volk, ellende, slaafsche arbeid en ruwheid van zeden beschoren waren. De vernietiging der onafhankelijkheid van deze natie is dus voor Europa nog nadeeliger geweest, dan voor haar zelve, want, hoe ook het bestuur zij, hetwelk een veroveraar haar moge opleggen, zal het altoos verkieslijk zijn boven dat, hetwelk haar tot den ellendigen staat, waarin zij thans verkeert, gebragt heeft. (Geschreven in 1815.)
    De trotschheid der Poolsche edellieden verschilt aanmerkelijk van de onze: bij ons ontstaat zij, door het weinig werk, dat wij van anderen maken; de hunne heeft ten grondslag den goeden dunk, dien zij van zich zelven hebben. Zij zeggen. „Ik ben zoo goed als hij;“ wij zeggen: „Hij is niet beter dan ik.“ Hetgeen, waar zij prijs op stelden, verachten zij, wanneer zij het bezitten; terwijl dat, wat wij minachtten, door ons gewaardeerd wordt, als wij het in het bezit hebben. In den grond is hun hoogmoed alzoo vruchtbaarder en edelmoediger dan de onze.
    Zij laten aan de Duitschers den moed der zelfverloochening over, terwijl de hunne geheel in een vast besluit bestaat.
    Zij beschrijven hunne taal als rijk, krachtig, schilderachtig, en zoo zij al wat ruw en ongebonden is, gelijkt zij naar de Muzen: „hare kuische naaktheid doet haar niet blozen.“ Evenwel bekennen zij, dat zij weinig geschiktheid heeft, om bovennatuurkundige denkbeelden uit te drukken; maar

35

zij vragen, of dit anders wezen kan, vermits hunne taal sedert de veertiende eeuw niets gevorderd is. Helaas, zouden zij zulks even zeer van hun maatschappelijk bestaan kunnen zeggen!
    Zij zijn stoutmoedig, geestig, geneigd tot schertsen en slimme streken, steken zich onbekommerd in schulden, zijn vermetel en los in het spel, maken veel gebaren, en liefkozen tot vervelens toe: daarenboven zijn zij zeer gastvrij, te meer, dewijl hun, uit volslagen gebrek aan nieuwspapieren, tooneelvertooningen, en aan alles, wat den geest of de verbeelding opscherpt, niet anders overblijft, dan de omgang met vreemdelingen, om aan de behoeften van nieuwe denkbeelden, die de ledigheid doet gevoelen, voldoening te kunnen verschaffen.
    Door de werkeloosheid, waarin zij thans verkeeren, zijn zij als gedrongen, om de min tot hunne voornaamste bezigheid te doen strekken, waarnaar zij zich ook zeer goedwillig schikken; en dewijl niets hun afleiding geeft, zoo voert deze hartstogt een groot gebied over hen. Men geeft hen na, van meer ijverig dan standvastig te beminnen: wat daar ook van zij, de vrouwen kennen te regt hunnen opregten en vurigen aard. Die liefde, die door tijd en afwezigheid te vaster wordt, gelijk ook die, welke door herdenken en dankbaarheid gevoed wordt, zijn hun gelijkelijk onbekend.
    De Poolsche vrouwen hebben, sedert de rampspoeden van haar vaderland, en om wrekers aan hetzelve te verschaffen, niet opgehouden, haren veel ver-

36

mogenden invloed op een ledigloopend, doch krijgzuchtig volk, van welk zij de wellust zijn, uit te oefenen. Dapperheid en vaderlandsliefde zijn hoedanigheden, waar zij veel werk van maken, en men maakt haar even goed zijn hof, met zich op het slagveld te onderscheiden, als haar in het gezelschapsvertrek met vleijende loftuitingen te overladen. Sierlijk lang van vormen, doen zij aan de beelden der Florentijnsche school denken; hare schoonheid bepaalt zich niet, om die blootelijk te erkennen, zonder eenig gevoel in te boezemen; niets is te vergelijken bij de uitdrukking van haren blik, de bevalligheid harer bewegingen, en de bekoorlijkheid van haren glimlach. De levendigheid van gevoelens stopt bij haar de bron der denkbeelden niet; hartstogtelijk als de Italiaansche vrouwen, spreken zij als de Fransche, en de vonk harer verbeelding is treffend voor hart en verstand beide.
    Men verwijt haar meer terughouding, dan men uit de aanlokkende manieren, en hare dikwijls teedere en vertrouwelijke wijze van spreken, zoude opmaken; in het vervolg, tot jaren van onderscheid gekomen zijnde, als zij, zoo als de Engelschen zulks noemen, de kwade zijde van de veertig jaren bereiken, verkrijgen zij, door de gewoonte van gezag te voeren, eene zekere trotschheid over zich, die op den duur vrij lastig is.
    Zoodanig bestaan de dames op de kasteelen van den eersten rang; de andere zijn, bij haar vergeleken, slechts pachtersvrouwen; niet, dat zij even

37

goed op bekoorlijkheden aanspraak kunnen maken; maar de barons, met de luifels en schoorsteenen, houden haar min of meer aan de zorgen voor de huishouding gebonden. Zij lezen niet, gaan niet te bezoek, en leggen zich op geenerlei kunsten van vermaak toe, waardoor hare manieren zulk eenen levensaard doen kenbaar worden. Minder ledig dan de schoonen, van welke wij melding gemaakt hebben, zijn zij alzoo ernstig in het spreken, en minder verheven in hare blikken; zij zijn naauwgezet in het betrachten der huwelijkstrouw.
    Die van den derden rang overtreffen geenszins hare mannen, voor welke zij, in het gebruik van sterken drank, niet onderdoen. De boeren, die het ongeluk hebben, van onder haar te staan, duchten haar zeer. Eenigen vonden wij omringd van bedorvene, hoewel getuchtigd wordende kinderen, en van schroomvallige dienstmeiden, die wij niet altijd van slagen noch schelden konden bevrijden, schoon zij zich meer voor ons, dan voor de Kozakken of de Russen ontzagen.

—————

EEN WOORD

OVER DEN KOOPHANDEL EN HET LEGER.

    Na de Joden ongeschikt gemaakt te hebben, om grond-eigenaars te worden, hebben de edelen hun den koophandel overgelaten, tot nadeel der vrijgemaakte

38

of rijk geworden landlieden, die anderzins in de steden eene invloed makende burgerij zouden hebben te weeg gebragt, en hun aloud gezag, door den aankoop van goederen, zouden ondermijnd hebben. Wat de lijfeigenen betreft, deze is den handel uit dien hoofde verboden, zoo al niet met regt, ten miste met der daad, en de edellieden zelven ontzeggen zich dit onderhouds-middel, omdat zij edellieden zijn. Bij dusdanige gesteldheid van zaken, trekken de lijfeigenen, om aan de onderdrukking te ontsnappen, en de edelen, zoo ter voorkoming van de verveling en eenzelvigheid, die het kasteel-leven verschaft, als door tegenzin aan geestvermoeijende bezigheden, gaarne te veld, gedreven door die onrustige geneigdheid, welke elders die welvaart doet zoeken, die men te huis niet vindt.
    De officieren, door grondbeginselen gevoed, die het aangename in den omgang en den riddergeest begunstigen, onderscheiden zich dan ook hier door eene fraaije houding en gezellige verkeering. Allen adellijken, en meestal rijk zijnde, vorderen zij slechts, dat men hen voor dapper en bevallig houde, aan anderen de bekommering, om zich op verkregene begaafdheden en strenge deugd te beroemen, overlatende.
    De Fransche officieren, meestal uit de geringste klassen der maatschappij genomen, en overigens aan de willekeurige gestrengheid, en aan het nederbuigend juk eener naauwgezette, vitzuchtige en louter ligchamelijke krijgstucht onderworpen, gaan hen in den

39

krijg niet te boven, en zijn, in den gewonen omgang, beneden hen; want de opvoeding vertoont zich alsdan niet altijd door het verkregen onderwijs; geboorte en fortuin kunnen daar alleen datgene aanbrengen, waardoor zekere aangenaamheden van het verstand ontwikkeld worden. Er zijn onder de Fransche militairen meer lieden van grondige kundigheden, en er zijn toch minder weetnieten bij de anderen. In Polen, doet het korps officieren, uit de bloem der ingezetenen zamengesteld, eene verwachting van de Polen geboren worden, die door dezelve wordt te leur gesteld; terwijl, daarentegen, in Frankrijk, dat gedeelte van het leger misschien beneden den stand der natie te rekenen is. Ik heb gemeend, deze vergelijking te moeten maken, omdat er zaken zijn, die men niet anders, dan in verband met elkander kan schetsen.
    De Poolsche soldaat vindt, in zijne onkunde en in de woestheid zijner zeden, beweegredenen van haat tegen den vijand, waardoor het welgelukken zijner ondernemingen bedroevend voor de menschheid wordt. Bij zijne aankomst onder de vanen, wordt hij met een' zekeren persoonlijken adel ingehuldigd, die hem, als boven zijns gelijken gebragt zijnde, tot het verrigten van iets uitstekends verpligt; maar het zijn vooral eigene belangen, die hem het meest in beweging brengen. Zijn beroep wordt in zijn land, waar het volk slaafsch en armoedig is, vrij wat meer benijd, dan in Frankrijk, waar het volk rijk en vrij is; ook wordt het minder als pligt, dan wel als een goed bestaan aangemerkt.

40


—————

DAGVERHAAL.

    Onze bende was intusschen, met een aanzienlijk getal achtergebleven Kozakken, die, naar mate wij de gewesten van het Russische rijk naderden, in de kroegen waren bijeen verzameld, versterkt geworden. Aan het hoofd der voorttrekkenden bevond zich IWAN, een paard-mensch, (Centaurus) die de schrik der Israëlitische zoetelaars was. Hij verstond het geheim van zich te bedrinken, zonder te betalen; de kippen wist hij almede in zijne weitasch te krijgen; en wanneer hij hier of daar een jong meisje ter zijde kon aantreffen, werd het ongelukkig verschrikte wicht almede ligtelijk door bedreigende woorden zijne prooi. Des avonds liet hij zich door een' bediende, met witte haren, en tusschen de leliën van purper en blaauw, die de valleijen van den Caucasus versieren, geboren, met water, in den mond verwarmd, op de borst bespuiten. Vervolgens maakte IWAN zich van den huwelijks-oven meester, en als de huisgenooten, door de vermoeijenissen van den arbeid, alsdan vast genoeg waren ingeslapen, gaf hij zich aan zijne geliefdste driften, schraapzucht en mishandeling namelijk, over. Des anderendaags reed hij in diepe rust voorwaarts, omgeven van, in stilte op de bewegingen van zijn paard lettende, vrienden; doch naauwelijks bewoog hij zijne lippen, en ligtte hij de nederhangende teugels op, of het

41

vreugdegeschreeuw, door schaterend lagchen gevolgd, verhief zich te midden uit een bosch van lansen. Intusschen werden de zwarte dennen allengs, door den ijzel, als met eene korst van glas overtogen. Over de bevrozene sneeuw heen glijdende, opende de stormwind het dakstroo der hutten; men verwijderde zich bij onze aannadering; de onrustige oogen der Joden schitterden door de venstergaten heen; en terwijl, aan het hoofd der kolonne, de jonge lieden van de begeleidende bende, de geestigheden van IWAN toejuichten, bulkten de oude Kozakken, die ter zijde van ons waren, in hunne wijde pelzen gehuld, als wilde dieren.
    Pultusk, waar wij den 30sten Januarij aankwamen, is eene van hout, en in het slijk gebouwde stad, liggende onder den bruin-graauwen hemel van Mazovië, aan de boorden van de Narew, wier langzaam voortrollende wateren, zich in de sombere wouden verliezen, en, zoo men zegt, doodelijk voor de slangen zijn. Aldaar aanlandende, meenden wij in een voorportaal der hel gekomen te zijn; het wemelde er ook van Joden. De opene plaats was vol waterplassen, en van hoogten, door puin en geraamten van dieren gevormd. Onze Kozakken waren naauwelijks midden in de stad gekomen, of zij hadden bijna allen een' dooden hond op de punten hunner lansen. Hier en daar vertoonden zich eenige huizen van steen; ook zagen wij winkels, die wel voorzien schenen. Engelsche fabrijkanten waren met Joodsche makelaars druk in onderhandeling.

42

    Wij begaven ons dien avond in eene soort van redoute, alwaar het schelle geluid eener klarinet ons, te midden van eene wolk van tabaksdamp, uitlokte. Daar waren jonge Russen, met bruin leder gevoerde pantalons, en het gezigt met lange strepen haar bedekt, bezig, om op éénen voet, al draaijende te dansen, en wel voor vrouwen, die rokken van een piramidaalvormig maaksel aanhadden, en katoenen mutsen droegen. Hare mannen hadden kleine mandjes, van boomschorsen gevlochten, aan de voeten, om de lendenen een' lederen gordel, en het hemd over de broek heen hangen: deze verkochten brandewijn in tenten, tot dat einde in de nabuurschap opgeslagen.
    De kleine adel en de landlieden in Rusland zijn aldus gekleed; de laatsten nogtans moeten het haar van den baard laten groeijen, tenzij zij, door een langdurig verblijf onder de vanen, het den adel toegeëigend regt van zich te mogen scheren, verkregen hebben. Gewoonlijk voegt de regering bij deze gunst eene jaarlijksche lijfrente van twaalf franken, hetgeen, zoo als men ziet, dan toch twaalf franken meer is dan bij ons.
    Ik werd gehuisvest bij eenen Jood, dien ik, met een' witten sluijer over het hoofd, bezig vond, met in eene zich heen en weder bewegende houding, tusschen twee kaarsen, eenige Hebreeuwsche woorden te prevelen, die door oude vrouwen herhaald werden. Kort daarna zagen wij, dat hij een klein gevernisd bandje om het voorhoofd deed, en den

43

ontblooten linkerarm, met een' lederen riem, tot aan den schouder toe om wond. Weldra werden deze vrome banden weder losgemaakt; een klein meisje liet hij toen een glas koren-brandewijn drinken, dat, onder het afwasschen van vaatwerk, eenige gebeden uitsprak, meenende alzoo zich van Gods bescherming te verzekeren.
    Het was op eenen vrijdag, op welken dag, bij het ondergaan der zon, de sabbat begint, gedurende welken den Joden, volgens hunne wet, alle arbeid en behandeling van zilvergeld verboden is; maar dit gebod, hetwelk zij als ten uiterste schadelijk voor hunne belangen houden, wordt door hen ontdoken, door lieden van eene andere godsdienstige gezindte in hunne winkels te plaatsen; zij vorderen alsdan de betaling in koperen munt, of wel, zij omwinden de hand met eenen doek, en meenen op deze wijze, zonder tegen de wet te zondigen, de daalders te mogen innen.
    Pultusk is in het bezit van een kollegie en eene grondschool. De Polen zijn zeer geneigd, om weidsche namen aan zaken van minder gewigt te geven. Zoo zijn vlekken bij hen steden; hutten noemen zij kasteelen, en hunne grondscholen, Gymnasiën. Hunne woorden hebben die beteekenis niet, welke men bij ons door dezelve verstaat; zij zijn voor het minst een' halven toon hoger gestemd.
    De stad, door boomgaarden omringd, wordt door een kasteel op eene rots gebouwd, bestreken.
    Met buitengewoon koud weder, begaven wij ons

44

den 1sten Februarij op weg; de bevrozene sneeuw, die den grond bedekte, maakte ons het gaan op de in den zomer onbruikbare wegen gemakkelijk; op de slechtste derzelven, zelfs op zulke, die te midden van moerassen zijn aangelegd, laat het bestuur nu en dan slechts eenige takken van boomen werpen, die echter al spoedig wegzinken, waardoor het ongemak, in plaats van verholpen te worden, veeleer verergerd wordt. Zoo er al op andere plaatsen steenen worden aangebragt, geschiedt zulks op eene zoo onhandige wijze, dat ook dit middel geenszins aan het oogmerk voldoet.
    In Polen, geschiedt het vervoer, even als in Rusland, met kleine wagens met vier wielen, welke slechts met één, zeldzaam met twee paarden bespannen worden. De aard der wegen brengt deze wijze van vervoer mede. Een te zwaar beladen wagen, al ware die ook met de zonne-paarden bespannen, zou des zomers in het zand, en bij dooi weder in het slijk blijven steken. Des winters zijn de kosten der vervoerings-middelen minder, uit hoofde van het gebruik der sleden, hetgeen alsdan veel gemakkelijker gaat. De Russische voerlieden van de kroon, hebben den voorrang niet alleen boven de gewone voerlieden, maar zelfs boven de posterijen, hetgeen de reizigers somwijlen noodzaakt, om de vergunning van vooruit te mogen gaan, hun zeer duur te betalen; want men heeft met ongemeen woeste en eigenzinnige menschen te doen. Men verzekert, dat het wel eens gebeurt, dat de voorbij-

45

gangers door hen beroofd worden: daar zij zich toenmaals in het Koningrijk Polen vertoonden, is dit de reden, dat ik hier van spreek.
    Den 7den Februarij, liet IWAN, in wiens goede gunst ik geraakt was, mij een paard van het geleide berijden; de groote weg, met vermelde landhuizen bezet, verlatende, begaven wij ons naar de landgoederen, om aldaar de meer aanzienlijken des lands op te zoeken.
    Wij vonden dan Gothische slottorens, gebouwd, ten tijde, dat de Polen, in beerenhuiden gekleed, en met borstelig haar, op rood geverwde paarden ten strijde togen; wij trokken deze sloten binnen onder bogen, met het ingewand van herten en geraamten van roofvogels versierd. Het geluid der hoorns door de burgvoogden, in de omliggende wouden verspreid, hoorde men in de verte weergalmen; en de gastvrije ontvangst te huis werd waargenomen, door jonge, met sterk schitterende kleuren versierde, vrouwen, of wel, door een' tam gemaakten, en tot schenker of poortier wettig aangestelden beer.
    Ook troffen wij zeer vervallen woningen aan, waar bejaarde vrijsters, aan de onaangenaamheden van den ongehuwden staat ter prooi, nog altijd de huwelijks-haven hoopten in te zeilen.
    Dan ook weder kwamen wij op prachtige kasteelen, welker bezitters, met al het vuur van hun zinnelijk en dichterlijk leven, bij het gedruisch van concerten, en op de lippen der schoonheid, zich steeds bedwelmden.

46

    Andere kleine kasteelen met luifels vonden wij door eene zwaarlijvige soort van menschen bewoond, die, zich voor zeer gewigtig houdende, de handen in hunne gordels gestoken hielden, en ons, onder het gestadig snuiten van den neus, ondervroegen. Hunne kinderen kwamen, op het gezigt der aangekomen vreemden, toeschieten, en plaatsten zich, onder beschutting van het vaderlijk opperkleed, naar rang van hunne grootte, als de pijpjes van eene Pans-fluit.
    Elders trof men eerlijke kasteel-bewoners, met vierkante mutsen op bet hoofd, grijs geworden onder de luidruchtige vreugdebedrijven der houtvesterij. Getrouw aan de aloude zeden, lieten zij zich aan tafel door edellieden bedienen, die, staande en met ongedekten hoofde, achter ons, tenzelfden tijde mede aten; ook dronken heer en knecht uit hetzelfde glas, en rookten uit dezelfde pijp.
    Op zekeren dag landden wij bij treurige grijsaards aan, die ons, met eene bevende stem, de staatkundige beroerten, waarin zij hunne rol gespeeld hadden, verhaalden; terwijl zij door de woede, die hen bezielden, als zij de geweldenarijen van SUWAROW herdachten, hunne denkbeelden zoodanig in de kreupelbosschen der Fransche taalkunde verwarden, dat wij die niet dan onvolkomen en gebrekkig konden bevatten.
    Des anderendaags werden wij door eene nog jonge kasteleines, die eene algemeene achting genoot, in eenen kring ontvangen, alwaar haar eerste, haar

47

tweede, en somwijlen haar derde man werd toegelaten; want de Polen hebben, ten einde de door de Roomsch-Katholijke kerk verbodene echtscheiding te hulp te komen, zorg gedragen, om twee of drie bedingen van nietigheid des aangeganen huwelijks in hunne huwelijksche voorwaarden in te lasschen, welke alsdan de echtgenooten, indien zij, na eenige maanden gehuwd te zijn, tegenzin jegens elkander bespeuren, doen gelden.
    Op een' anderen tijd volgden wij op de wolvenjagt een' armen edelman, die geene andere inkomsten bezat, dan die, welke de huiden dezer dieren opbragten; zonder onze belangelooze hulp, zou hij zich alleen, door winzucht gedreven, blootgesteld hebben, om met zijn varken, dat hij in de ooren kneep, ten einde de wolven te lokken, zijne honden, zijn' blootvoets gaanden knecht, met glad gestreken haar, en korte mouwen, benevens de paarden voor zijn slede, in het woud verslonden te worden.
    Sommigen, met hunnen krijgshaftigen roem ingenomen, verhieven denzelven boven alle andere volken van Europa, en schreven de schitterendste daden, door ons verrigt, maar eenvoudig aan zich zelven toe. Met eene soort van ruwe gastvrijheid, hadden zij de bromachtige goedhartigheid der Duitsche majoors.
    Anderen weder, vreemde zeden willende vertoonen, en van alle talen slechts hunne eigene taal verachtende, deden rondom zich, met de lommer en de kunsten der schoone luchtstreken, versiering en be-

48

schaving bloeijen; hunne veelvuldige en dringende pligtplegingen, deden ons aan onze aloude beleefdheid denken, en, in onze eigene taal welsprekender dan wij zelven, wisten zij hunne denkbeelden door welluidende woorden voor te dragen.
    Bij gebrek van kasteelen, begaven wij ons ook wel in de kloosters, die men ons beschreven had, rijk in menschelijk vee te zijn, of wel, bij zulke Joden, die, hun leven aartsvaderlijk doorbrengende, met het aanfokken en gebruiken van geitenvleesch, door hunne wellustige en ledige leefwijze zekere welvaart deden vermoeden.
    IWAN eens ergens binnengetrokken zijnde, liet hij zijne paarden verzorgen, de tafel aanrigten, en de dienstboden voor zich draven, zonder zich om zijne gastheeren te bekommeren. De barons hielden zich, alsof zij over de grilligheden van dezen lomperd lachten. Wij ontbeten, wij aten, wij kregen onze versnaperingen en ons avondeten, alles op de behoorlijke uren; waarna de meesteressen der edellieden, met een gelaat, hetwelk zij bevallig trachtten te maken, groote kamers, zonder huisraad noch vuur, voor ons deden openen. De gure winden, die vensters en deuren deden kraken, verwaaiden het stroo, dat voor ons gebruik aldaar gespreid was, zoowel als de zijden dekens, waarin wij ons moesten wikkelen. Des anderendaags vonden wij, aan het einde van den gang, of onder aan den trap, onze laarzen, die door logge dienstmeiden, even als flesschen, waren uitgespoeld, stijf bevroren, voor ons

49

ter nedergezet. Wij gingen dezelve, al grommende, bij het vuur aantrekken, waarna wij in rijke sleden, doch bestuurd door koetsiers met ongedierte bedekt, op weg gingen.
    Den 9den Februarij, voegden wij ons weder bij de kolonne;. den 10den en 11den, werden wij in dorpen gehuisvest, waar wij ons konden overtuigen, van al het vreesselijke en hatelijke, dat het Poolsche bestuur der landheeren medebrengt: halfnaakte boeren, met bullepezen tot het werk gedreven, ellendige hutten , waar grijsaards, zonder verzorging noch hulp, of ook wel jonge vrouwen, zuchtend hun leven sleten, terwijl derzelver kinderen en echtgenooten, ten voordeele van anderen, uitgeteerd, te midden van den overvloed, door hunnen handen-arbeid te weeg gebragt, van afmatting vergingen. Op het gezigt van zoo vele kwalen, op het gezigt van met gaten voorziene planken, door welke de lijfeigenen het hoofd en de armen moesten steken, als de barons hen lieten geesselen, verwenschten wij de wreede baatzucht dier edellieden, en juichten over het bestuur der voorzienigheid, die hen in hunnen hoogmoed heeft gestraft, door hun vaderland uit de rij der onafhankelijke volkeren te schrappen.
    Een aantal heeren, in deze omstreken, drijven handel in levensmiddelen, en wel met veel voordeel, daar zij zulks den Joden verbieden, die daardoor aan de grootste armoede zijn overgegeven, terwijl zij hunnen leenpligtigen niet meer dan het even noodige tot bestaan overlaten. Jagt en visscherij vermogen de

50

laatstgemelden niet uit te oefenen, zelfs diegenen, die in de bosschen of aan waterplassen wonen, niet uitgezonderd. Wij waren derhalve genoodzaakt naar de kasteelen te gaan, om ons van levensmiddelen te voorzien; en wanneer dan de prijzen derzelven ons voorkwamen, boven de waarde te zijn, lieten wij niet na, ons daarover hoogelijk te beklagen. Maar de barons vroegen ons, met eene zeer rustige en deftige stem, of het voegzaam zoude zijn, met lieden zoo als zij, te dingen; er bij voegende, dat zij niet noodig hadden, om in het verkoopen hun bestaan te zoeken, en dat, indien zij zich vernederden om te verkoopen, het alleen zijn moest, om er winst bij te hebben; en ingenomen met deze hunne wijze van redeneren, die zij voor onomstootelijk hielden, wachtten zij, met de schalen in de hand, den uitslag onzer beraadslagingen bedaardelijk af.
    Den 12den, vermogt ik, door IWANS medehulp, nog met de slede mijne reis voortzetten. Daar men, hetzij de hoogten op, of die afgaande, denzelfden galop blijft houden, legt men gewoonlijk vijf of zes mijlen per uur af. De Polen beginnen op zijn Russisch aan te spannen. Dit geschiedt op de volgende wijze: men zet drie paarden, van haar en grootte gelijk, naast elkander. Het linkerpaard moet in galop loopen, met het hoofd sterk links afgedraaid, het regterpaard insgelijks regts af het hoofd wendende; het middelste, paard loopt met het hoofd regt uit. Dit gespan, waar de onderdanigheid, de ongetemperde bevalligheden eener onbedwongene natuur

51

vervangt, zoo als men zulks op de gedenkpenningen der Ouden bespeurt, is niet gevoegelijk te gebruiken, dan voor een klein en zeer laag rijtuig, of voor eene slede.
    Van Thorn af, reisden wij, zoowel om het land niet te bezwaren, als om ons voor hongersnood te behoeden, in kleine detachementen. Met dat alles kwam er gebrek in al de dorpen, waar wij ons ophielden. In de lands-magazijnen vonden wij niets dan oudbakken voorraad, die ons door zwetsers, of dweepzieke patriotten werd uitgedeeld; in de algemeene omverwerping, niet meer wetende, wat zij dan prijzen zouden, verhieven zij de zoutmijnen van hun land. Het landsbestuur wist geen middel, noch tegen de schraapzucht van deszelfs agenten, noch tegen de verwoestingen der vreemde horden. Het land werd van alle kanten afgeloopen, en door de verspreide Kozakken uitgeplunderd. Onze soldaten moesten, wilden zij eenig onderhoud vinden, de schuilplaatsen en de bosschen gaan opzoeken, om zich van de levensmiddelen, door de boeren aldaar verborgen, meester te maken. Franschen, Kozakken, Tartaren met kuiven, Tartaren met baarden, allen onder elkander in hetzelfde roofnest verzameld, schudden, gemeenschappelijk, in de op den grond verspreide brandende kolen, het ongedierte hunner kleederen af. Te midden van zulk een gewoel, moesten wij, met de sabel in de hand, rondom onze schotels de wacht houden, én op de hurken zitten eten, omringd van allerlei plompe gestalten, die in verschil-

52

lende tongvallen ons uitlachten; op banken, planken, of op den huisoven gezeten zijnde, had alles de vertooning van een Gothisch voorportaal.
    Den 12den Februarij, trokken wij over de Bona, en lieten alzoo het Koningrijk Polen achter ons. Ik zal slechts met één woord melding maken van dit kleine land, waar men niets inoogst, dan harst, garst en rogge, en waar ieder kasteel het aanzien heeft van de hoofdplaats eens kleinen staats, die door den stok geregeerd wordt. Het strekke dan slechts tot eene korte herhaling: dat de landman er zijn leven slijt in dorpen, die men zoude meenen, voor wilden te zijn aangelegd, en waarvan men het getal op zestien honderd kan stellen.
    Het meerendeel der barons, aan gierigheid, onwetendheid en morsigheid overgeleverd, betreurt de tijden, toen men de boeren openlijk, en naar goedvinden, kon binden, ruilen of doodslaan.
    Van de vier honderd dertig steden, die dit gewest bevat, alwaar de koophandel geene goederen heeft, de kunsten geene werkplaats hebben, de magazijnen zonder voorraad, de grenzen onbedekt zijn, en het binnenland noch wegen noch kanalen heeft, zijn er naauwelijks zes, die men steden noemen kan, en onder dezelve is alleen Warschau met de schoone lieden van Frankrijk of Italië te vergelijken.
    Wat de voortbrengsels van den grond betreft, dezelve worden, over den Weichsel, op Dantzig vervoerd, en verkocht aan de Hollanders, die met deze landstreken, waar wel geene nijverheid, maar

53

nogtans behoefte en weelde bestaat, in handelsbetrekkingen staan, waarvan de voordeelen geheel aan de zijde der koopers overslaan. (In 1815.)

—————

UITTREKSEL VAN EEN VERSLAG,

    Over den Landbouw in het Noorden van Europa, door W. JACOB, op bevel van de Kamer der Gemeenten, gedrukt in 1826.

    Door dit uittreksel zal men den voortgang van het nieuwe bestuur in het Koningrijk Polen kunnen beoordeelen.
    ..... De meeste der Poolsche landbouwers zijn boeren of pachters; zij genieten een tot de landerijen, die zij in gebruikhebben, of tot de hut, die zij bewonen, bepaald regt van eigendom, onder beding, van een zeker bepaald getal dagen in de week voor den landheer te arbeiden, en hem zekere schatting, waarvan de hoegrootheid insgelijks is vastgesteld, uit te betalen. De dagen, die dat bepaalde getal te boven gaan, moeten hun tot eene belooning verstrekken.
    ..... De boeren zijn er zeer ellendig ..... De gevolgen der bevrijding zijn voor hen nog niet te bespeuren. De boeren blijven nog even zoo gebonden aan den grond van hunne heeren, als toen zij adstricti glabæ waren.

54

    ..... De Poolsche lijfeigenen hebben in 1791, de vrijmaking met veel mistrouwen aangenomen. Het denkbeeld van door hunne heeren, bij ouderdom en ziekten, verlaten te worden, verschrikt hen.
    ..... Hunne nijverheid is zeer gering, en zij trachten naar geene verbetering van hun lot. Over het algemeen zijn zij onwetend, dweepachtig en bijgeloovig, en het verrigten van het werk van den landbouw, gaat er slecht van de hand.
    In het Noordelijk gedeelte, is slechts het dertigste deel der landerijen voor den tarwebouw geschikt; het overige wordt alleen tot het bebouwen van rogge gebruikt. In het Zuiden is de verhouding van tarwe te verbouwen grooter. Het Koningrijk Polen behoort tot het Noorden.
    ..... Het rundvee is er nog schaarscher dan in Pruissen, waardoor de landbouw geen' snellen voortgang maken kan. In de Provincie van Ploch, rekent men een paard of veulen op 106 morgen lands, eenen os, koe, of kalf op 24, een schaap op 24, en een varken op 52 morgen.
    Geen land is beter voor de schapenteelt geschikt, dan het Koningrijk Polen. Zij verschaft daar groote voordeelen, maar de armoede en de onwetendheid der grond-eigenaren beletten hun, om dit vak van nijverheid te beoefenen, Alle goede voorbeelden zijn ontoereikend om hen tot het aannemen van eenige nieuwigheid over te halen.
    Volgens de minst onzekere begrootingen, is de

55

middelbare opbrengst van de tarwe in Polen, 14 schepels van het morgen, (12½ hectoliter of Nederlandsche mudde per hectare of Nederl. bunder), die van de rogge 10, van de garst 14, van de haver 8 en 10, van de boekweit 9.
    Slechts allen, bijna, zijn het in Polen landerijen van de kroon, die verpacht zijn; deze hebben vele voorregten, ook zijn zij rijkelijk van boeren voorzien, hetgeen een groot voordeel voor de pachters oplevert. De huurprijs is er niettemin zeer laag; namelijk ongeveer 74 centimes van een bunder goed en slecht land. Alhoewel dergelijke pachtprijs ons niets toeschijnt, zoo kan die, door de verbazend verminderde waarde der voortbrengselen nog niet eens worden betaald; de staat neemt er het koren voor, en is dikwerf genoodzaakt, om het achterstallige kwijt te schelden.
    Doordien er maar zeer zeldzaam bijzondere eigendommen verhuurd zijn, kan men niet wel nagaan, wat daarvan de huurprijs zoude zijn.
    De klasse der landbouwende pachters ontbreekt in Polen; er bestaat geen middelstand tusschen den ellendigen boer en den adellijken grond-eigenaar. De adel rekent het onder zich, eenig ander beroep, dan dat der wapenen of de bebouwing van landerijen uit te oefenen. Ambachtslieden en fabrijkanten zijn allen vreemdelingen, meestal Duitschers; de koophandel is in de handen der Joden.
    Eenige personen van den hoogsten rang hebben onlangs fabrijken in hunne domeinen willen aanleg-

56

gen, of wel koloniën willen stichten; doch meestal zijn zij verpligt geweest, om vreemdelingen tot den uitvoer der werkzaamheden in te roepen.
    Iets merkwaardigs is in Polen, de gemakkelijkheid om er zonder geldspeciën handel te kunnen drijven; koop en verkoop geschiedt alles bij ruiling. De Joden zijn daar de bewerkers van. De koopmanschappen worden door hen van den voortbrenger aan den gebruiker overgebragt, zoodat men hen als 's lands muntgeld zou kunnen beschouwen.
    De voortbrengselen des lands zijn er laag in prijs, en de vreemde waren, de regten daarvan afgetrokken, zeer duur.
    De bevolking van het tegenwoordig Koningrijk Polen, bedraagt 3,800,000 inwoners. De openbare inkomsten gaan niet boven de 50 millioenen, hetgeen tot de uitgaven niet voldoende is. Rusland legt er 12 à 13 millioenen bij. Het hoofdgeld der boeren van de kroon, bedraagt voor elk 22 frank.
    Sedert zes jaren zijn er 250,000 vreemdelingen, bijna alle Duitschers en fabrijkanten, zich in het Koningrijk komen nederzetten, alwaar vele proeven van fabrijken ondernomen worden. De beste kansen schijnen nog de mijnen op te leveren. Men vindt er ijzer- koper- kalamijn steen- en kolenmijnen.

57


Ornament

RUSSISCH POLEN.

═════

Wij trokken den 12den Februarij over de Bug, die tot scheidings-lijn verstrekt, tusschen het Koningrijk Polen en Russisch-Polen.
    Aan den Oostelijken oever van dezen vloed, verheft zich Brzescie of Brzese-Lytovski, de voormalige hoofdstad van Polesië, eene met heide en moerassen bedekte Provincie. De genoemde stad heeft nog al eenig vertier, is uitermate morsig, doch voor eene Poolsche stad nog al welgebouwd. Zij behoort aan de kroon; de Russen hebben het aanzien van dezelve eenigzins veranderd. Men vindt daar gevangen-huizen, kloosters, schriftgeleerden, slechte huizen, in één woord, van alles, wat men, zelfs bij gebrek van kunsten en wetenschappen, in eene beschaafde stad dan toch aantreft.

58

    Van de zijde van het Oosten, komt men langs een' breeden en fraaijen weg, met boomen beplant.
    In de omstreken waren toen maals een veertig duizend man gelegen. De officieren begaven zich in menigte naar Brzescie, een' sterken pommade-reuk van zich gevende, en wanneer wij in hunne nabijheid kwamen, hoorden wij hen, met veel opgeblazenheid, in het Fransch met elkander spreken.
    Men wist niet, waar onder te komen; de huizen der Joden van Anapoli, de voorstad, die aan de andere zijde der rivier lag, waren opgepropt met soldaten, die, op de wijze der wespen, in tweën gesplitst schenen. Het getier van de officieren der ruiterij, in de koffijhuizen en logementen, waar zij, onder een onophoudelijk geschreeuw, met hunne karwatsen de knechts nareden, ofwel, met de stoelen draaiden; terwijl de kadetten, met opgevulde borsten, met de biljard-stokken aan het schermen waren, of andere jongensstreken rondom de tafels uitvoerden, maakte de bewoning dezer nieuw ingerigte huizen, en zelfs die in de nabijheid derzelven, genoegzaam onbruikbaar.
    In den namiddag echter, hadden wij, de luitenant RAVEL en ik, het geluk, eenen Duitscher, die tot de dienst der administratie behoorde, te ontmoeten, ons uitnoodigende, bij hem te komen eten, en te logeren. Wij bemerkten, onderweg, dat de stad vrij wat geleek naar eene, te midden eener verlatene, op nieuw herrijzende stad. De beambte zeide ons daarop, dat de Russen meer hielden van nieuw op

59

te bouwen, dan te herstellen, en dat zij de oude overblijfsels liever in elkander lieten vallen, dan die af te breken, zoo als wij zulks in het vervolg in al de steden des Rijks zouden ontwaren.
    Wij gingen voorbij den schouwburg, dat is te zeggen, langs eene lomp gebouwde schuur, waar het weêrlicht wordt nagebootst, door een in brand gestoken stuk papier, dat men dan, zoo schielijk doenlijk, langs eenen draad laat loopen; daar stonden niettemin koetsen voor de deur.
    Des anderendaags bevonden zich bij ons ontbijt, onze gastheer, een Poolsch officier, een baron uit de omstreken, en een Engelsch koopman, die ons in eene onbewegelijke houding, onder den maaltijd, over zijne zaken en zijne reizen een en ander mededeelde. Ons verhalende, dat hij Zuid-Amerika doorreisd had, vroegen wij hem eenige berigten, aangaande de Inkas en de Kazieken of opperhoofden daar te lande. Zie hier, wat hij goedvond, ons deswege op te dissen:
    „Deze ellendigen,“ zeide hij ons, „in spelonken huizende, en op mos nederliggende, zijn door koperkleurige lediggangers omringd, die hun het eten in houten nappen toedienen. Die van Peru verkiezen, aan den oever der zee, de nabijheid der Andes, welker velden, door dikke wouden belommerd, de oorsprongen van duizende blaauw golvende rivieren, met schitterende bloemen omzoomd, in zich bevatten.
    Toen PIZZARO Peru omdekte, zwierven de

60

Inkas, door lompe lama's gevolgd, in vrede door hunne met nachtschoonen bezaaide velden, met hunne vingers uit gouden, met smaragden bezette, schalen etende. Heden ten dage, zoo het schijnt, uit haat jegens de oude Christenen, afgodendienaars zijnde, volgen zij eigenlijk geene bijzondere Godsdienst, en leven onafhankelijk in onbekende streken.
    De afstammelingen der Kazieken, die eertijds de volken aan de oevers der Plata beheerschten, beschouwen de veroveraars, die zich op hun grondgebied hebben nedergezet, als hunne leenpligtigen, en de Republiek van Buenos-Aijres, heeft, ten einde hare regten te doen gelden, de hunnen, ten koste van het moederland, erkend.“
    „Ik was op zekeren dag,“ vervolgde de Engelschman, „te Buenos-Aijres, toen eenige afgevaardigden dezer Kazieken, zich aan het paleis van het Gouvernement vertoonden; zij werden al aanstonds met bewijzen van eerbied ontvangen. Gezeten zijnde, omwond men hun het hoofd met een' gekleurden zakdoek; eene plegtigheid, die door hen als ongemeen vleijend wordt beschouwd. Een hunner nogtans meer smaak betoonende in een' slechten hoed, die door een' der aanschouwers op eene lijst was neêrgelegd, had de Republiek dadelijk de edelmoedigheid hem dien te schenken. Men deed hun eene aanspraak, berekend naar hunne domheid; en, vermits voor eenen Kaziek, drinken regeren is, hadden de knechts den last,

61

hen zoo veel brandewijn, als zij maar verlangden, te doen inzwelgen. Men gaf hun vervolgens eenige handen vol realen, en liet hen vertrekken. Aan de deur bevonden zich kruijers, die hen op draagbaren plaatsten; negers en waterdragers maakten den stoet uit, die door het graauw niet weinig beschimpt werd; en aan de kroeg gekomen, waar deze souvereine heeren zouden gehuisvest worden, wierp men hen, zonder omslag, in kleine opene plaatsen, reeds half met wilde paarden, daar te koop staande, bezet, alwaar de stralen der zon, als in een' koker vereenigd, pijlen van vuur schoten.“
    Dit met sterke kleuren gehouden gesprek, maakte een' diepen indruk op den geest van den baron. Bij het einde van den maaltijd, hield de officier ons, nagenoeg in de volgende bewoordingen, eene bijeentrekking van zijne denkwijze nopens de vrouwen van die landen, in welke hij gereisd had.
    „De Italiaansche vrouw is een schepsel, dat bemint; de Russische, een wezen, dat zich bemint; de Fransche vrouw, een schepsel, dat behaagt. De Italiaansche vrouw, geeft zich uit liefde aan de liefde over, de Russische uit behoefte, de Fransche vrouw uit dankbaarheid, de Duitsche vrouw uit goedheid, en de Poolsche uit gevoel. Men behaagt aan de Italiaansche vrouwen door het hart, aan de Fransche door verstand, aan de Russische door de gestalte, aan de Poolsche door karakters. De Fransche vrouwen geraken dikwijls

62

in verzoeking door de liefde, die zij verwekken; de Spaansche en Italiaansche geraken er niet in, dan door de liefde, die zij zelven gevoelen. De eerste geven zich slechts te leen, doch de andere geven zich geheel over.”
    Toen wij van tafel opstonden, was het detachement reeds vier uren op weg. De baron wilde ons tot op eene halve mijl van de stad vergezellen. „De Engelschen,“ zeide hij, bij gelegenheid, dat wij spraken van dengenen, dien wij zoo even verlaten hadden, „zijn in Polen niet bemind, uit hoofde hunner stroefheid, en omdat zij niet lijden kunnen, dat men, vrolijk zijnde, zich gelukkig voelt, of het op eene andere wijze is, dan zij.“
    Vervolgens verhief hij den ijver, dien de Polen in onze gelederen aan den dag hadden gelegd, en dien hij te regt vermeende, slecht beloond te zijn geworden. Na nog over andere zaken gesproken te hebben, verliet hij ons.
    De koude werd al heviger, naar mate wij zagen, dat de zon den gezigteinder naderde; de lucht was zuiver, met een' blaauwen hemel; maar de wind verhief zich, en de dennen, die langs den weg stonden, schommelden onder hunne gastvrije, en als groene tenten uitgebreide takken, kleine ijskegels, die, door de ondergaande zon rozenkleurig geverwd, eene schitterende vertooning maakten. Wij gingen zoo spoedig mogelijk, den neus in het bont gedoken, niet veel acht gevende op den weg, dien wij volgden. Wij zouden zelfs dien ter linkerhand, dien de ko-

63

lonne gegaan was, hebben laten liggen, zoo niet twee ruiters, die uit het aangewezen dorp terugkwamen, ons niet van den dwaalweg hadden teruggebragt; zij wezen ons daarenboven een voetpad aan, waardoor wij ten minste een goed uur gaans konden uitwinnen; dit voetpad was dan ook genoegzaam aangeduid, door de stappen hunner paarden, maar bragt ons op een bevrozen moeras, waar wij al aanstonds duchtig aan het vallen raakten, doch hetwelk wij dan toch overkwamen, met ons, op de hielen zittende, door den wind, dien wij gelukkig van achteren hadden, te doen voortstuwen, ons aan de hier en daar in het ijs vastzittende steenen aanhakende. Wij kwamen vervolgens in een groot woud, alwaar de nacht ons overviel, en aan welks uitgang, de gesternde hemel, en eene vol sneeuw liggende vlakte, zich aan ons oog vertoonden. Weldra stak de wind geweldig op; de oppervlakte van de sneeuw was, op eenige plaatsen, sterk genoeg, om ons te kunnen dragen, doch op andere brak zij onder onze voeten, zoodat onze beenen, door de harde randen der gaten, die wij, al gaande, maakten, niet weinig opgereten werden. Toen begon RAVEL over de scherpte van het klimaat te klagen; ik hoorde het geklapper zijner tanden, en zijne met ijskegels bedekte haren, gaven hem het aanzien van den persoonlijken winter zelven. Ook ik gevoelde, dat mijn bloed verstijfde, en mijne oogleden zwaar werden, niettegenstaande de moeite, die ik deed, om door beweging mij te verwarmen. RAVEL, die veel ge-

64

dronken had, riep mij toe, dat ik hem dooden zou. Wij zetten nietemin onzen weg voort, ons, als razende honden, met eene dergelijke van woede en verbijstering verzelde beweging, regt uit begevende, toen twee Kozakken, die, door den storm genoodzaakt zijnde, om stil te houden, achter hunne paarden verscholen, beter weder afwachtende waren, zich aan onze blikken vertoonden. Zij hielden ons zekerlijk voor boeren uit die streken, daar zij ons, zonder eenig blijk van mistrouwen, zagen naderen. Wij voor ons, dachten er niet aan, om van hen eenige nuttige teregtwijzing op te doen. Hun aanblik bragt ons onze gevangenschap te binnen, en RAVEL, door toom verhit, de sabel grijpende, vielen wij op hen aan, hen met slaan en schelden overladende, met dat gevolg, dat zij in vollen ren de vlugt namen. Na dezen fraaijen uitval, waardoor wij een weinig verwarmd waren, vonden wij het ongelukkig door ons verloren spoor op het gladde ijs van het moeras weder. Dit bragt ons aan eene soort van palissadenwerk, achter hetwelk een Russisch soldaat op schildwacht stond. Door onze onverwachte verschijning verschrikt, loste hij zijn geweer; dat verwekte een groot rumoer; het veld werd bedekt met verschrikte figuren, die lantaarns bij zich hadden, en met ruiters, in dierenhuiden gekleed, die rondom deze lichten, al vloekende en met ontbloote sabels, galoppeerden. Men hoorde verschillende stemmen elkander toeroepen en antwoorden, toen de slagboom, voor welken wij ons bevon-

65

den, en waar wij het einde van deze beweging afwachtten, openging, door welken nu eensklaps een hoop voetvolk stroomde, terwijl wij, door harde vuisten aangepakt, bemeesterd, en voor den bevelhebber van eenen post, tot bewaring van een aldaar geplaatst artillerie-park, gebragt werden.
    Er is een land, dat men Samarkand noemt, alwaar de dichters den neus eener schoone vrouw, bij de punt van een' degen vergelijken, en waar de aarde met alle soorten van vruchten en veldgewassen bedekt is. In dat bekoorlijk land had de bevelhebber, onder wiens magt wij gevallen waren, ofschoon van Russische ouders geboren, het eerste daglicht aanschouwd, hebbende voor alsnu zijn verblijf op den achtergrond van eene schuur, in het vrij stilzwijgend gezelschap van zijne sabel en zijnen hond. Op het gerucht, door ons binnenkomen veroorzaakt, wendde hij zijn gelaat, waar eene zekere onnoozele goedhartigheid op te lezen stond, te onswaarts. Hij stond op, doch alvorens ons toe te spreken, maakte hij een dozijn teekenen des kruises voor een draagbaar reliquiën-kasje, waarin een in prent verbeelde heilige uit den Griekschen almanak geplakt was, wordende deszelfs straalkrans van verguld papier, door een klein glazen lampje verlicht. Er zijn dergelijke heilige nisjes in de meeste Russische vertrekken. Gewoonlijk zijn dezelve omhangen met een zijden of neteldoeksch gordijn, dat, uit godsvrucht, voor het beeld geschoven wordt, wanneer men in de kamer, waar het geplaatst is, zekere gesprekken

66

of zekere vermaken begeert te houden, zoo als, bij voorbeeld, wanneer een man zijne vrouw des zondags zou willen naderen, hetgeen bil de Russen voor eene grove zonde wordt gehouden.
    Toen men intusschen den bevelhebber had gemeld, wat er gaande was, liet hij. het krijgsvolk gaan, en, uit een nabij zijnde vertrek eenen jongeling, met blond en golvend haar, die Fransch sprak, hebbende doen komen, liet hij ons verscheidene vragen doen, die wij, zoo goed wij konden, beantwoorden. Wij zwoeren vervolgens voor het heilig beeld, dat wij niet zochten te deserteren; waarop wij bij den haard gelaten werden; men zette ons brandewijn voor, en wij gingen aan het praten.
    Na eenige gebruikelijke pligtplegingen, vroeg RAVEL eensklaps, hoe men in Rusland vrijde, er bijvoegende, dat men in Frankrijk daarbij veel praats maakte; dat men in Engeland er bij mijmerde, en dat men in Italië en Spanje zulks meer dadelijk behandelde. De kommandant antwoordde glimlagchende, dat men de zaak bij koop sloot; hetgeen ons armzalig toescheen, dewijl de liefde noch door het bezit, noch door een regt van eigendom verkregen wordt. Van daar kwamen wij op de gewoonten der Kirgiezen, of onafhankelijke Tartaren, die den vreemdelingen, die zij in den oorlog bemagtigen, eenen hiel afsnijden, en hen alsdan bestemmen, om hunne troepen paarden te bewaken. Eindelijk raakte men aan het spreken over de zeden onzer landen, en over de bekoorlijkheden van Parijs, en het ge-

67

sprek alzo uit eene rijke bron vloeijende, werden allerlei onderwerpen aangeraakt, die dan eens geprezen, en dan weder gelaakt werden.
    Zoo doende bleven wij aan het babbelen, tot twee uren na middernacht, nu en dan, ondanks onze winter-handen en voeten, lagchende om de invallen van den kommandant, die het maar niet begrijpen kon, dat wij geen' den minsten slag hadden van Russisch te praten, daar hij die taal zoo vloeijend sprak.
    Wij rekenden er op, dat hij ons eene slaapplaats zoude aanbieden; maar er was noch bed noch stroo in de schuur voorhanden. De bediende maakte ons, in naam van zijnen heer, eenige verschooningen deswege, waarna wij aan een' ouden brigadier werden toevertrouwd, die ons bij eenen Jood bragt, wien de Kozakken, zijne logeergasten, nog maar negentien tanden uitgebroken hadden.
    Wij vonden deze heeren, in het midden dezer morsige kroeg, zamengeschoold rondom een vuur, hetwelk een helsch licht in dezelve verspreidde. Zij hadden den nacht al drinkende doorgebragt; hun chef, dien zij dronken hadden gemaakt, lag op den grond, met het aangezigt in het stof, zoo lang hij was, te ronken. Verder op, zag men, bij eene soort van alkove, waar eenige kinderen door elkander woelden, de Jodin, bleek en onthutst, met bebloeden mond en ontbloote borsten, warende rondom haren man, die door een' Kozak bij den baard vastgehouden werd, om hem het hoofd in eenen bak met

68

water te dompelen. Naauwelijks waren wij in de deur van dit hok, of aller oogen waren op ons gevestigd. Onze komst was eene gelukkige redding voor den Jood, daar men hem losliet, om op de nieuwe aankomelingen af te gaan. Toen zagen wij eenen kring van half beschonken lieden zich rondom ons verzamelen, met gebaren en blikken, die ons weinig goeds voorspelden. In dezen nood kwam mij voor den geest, om het onweder, dat ons dreigde, te verdrijven, door te trachten, om de gramschap in brandewijn te doen smoren; en dadelijk het woord daartoe opvattende, zeide ik tot hen: „Kameraden! wij komen u gastvrijheid verzoeken, en wij zullen ons het genoegen verschaffen, indien het u lief is, u goed drinkgeld te geven.“ Bij deze woorden, die ik in slecht Duitsch voortbragt, en die hun door den Jood in het Slavonisch, waar hunne taal van afstamt, werd vertolkt, namen zij elkander bij de hand, en begonnen, onder een hevig houra-geschreeuw, in het rond te dansen, bij het einde van elk flotrijm uit elkaâr gaande, om te drinken. Toen eindelijk al de voorraad van drank, aldaar voorhanden, op was, werd de Jood, als voorwerp van algemeene erkentelijkheid, in zegepraal rondom het vuur gevoerd, zijnde het voorhoofd omwonden met eenen band van stroo, en over de schouderen behangen, met de nog vochtige en bloedige huid van eene pas geslagte koe.
    Na deze plegtigheid, verspreidden zich de Kozakken overal door de herberg heen, en begonnen

69

aldra, zoowel als RAVEL, duchtig te snorken; ik voor mij deed mijn best, om uit den slaap te blijven, ten einde onze wapenen in het oog te kunnen houden. Bij het aanbreken van den dag, zond men ons eenen gids, die ons naar het dorp geleidde, waar de kolonne dien nacht had doorgebragt. Tegen den middag vertrokken wij van daar, nadat wij op eenen hoop bagaadje, op eenen wagen door ossen getrokken wordende, geplaatst waren; hetgeen onze wintervoeten, die wij op den marsch van den voorgaanden nacht hadden opgedaan, ten minste niet verslimmerde. Van deze hoogte, alwaar de scherpe koude mij, bijzonder aan de kniën en handen, onlijdelijke smarten veroorzaakte, vertoonden zich aan het oog niets dan stille en bevrozene velden, echter bij lange tusschenpoozen afgewisseld, door eene ras voorbijrijdende slede, die, met schitterende verwen geschilderd, en met bevallige vrouwen bezet, als een bloemkorf, over de sneeuw scheen voort te glijden. Men begroette ons, arme Franschen, met een' droeven en zachten glimlach, terwijl onze bewogene zielen deze beminnelijke verschijning als in de vlugt verzelden. Dan eens ontmoetten wij een' rijdenden stoet, zijnde kasteelbewoners met hunne dames, op vreedzame paarden gezeten, met oude lijfeigenen in hun gevolg, zich naar eene of andere nabijgelegene woonplaats begevende. Verder af, zag men wel eens eene karavaan van Joden, bleek van gelaat, en met baarden als ebbenhout; het hoofd omsluijerd, en gevolgd door karretjes, met oude

70

kleederen en pannetjes beladen, terwijl hunne vrouwen en kinderen, met vaatwerk omgeven, of zich de armen met snoeren omwindende, hen volgden en ons blikken toewierpen, wier uitdrukking onbeschrijfelijk was.
    Nu en dan zagen wij kasteelen, met diepe grachten omringd, doch in den zomer met waterbloemen en riet bezet , die alsdan een' drijvenden band rondom dezelve uitmaken; andere, met kleine torentjes, welker ronde vensters, bij maneschijn, als de verschrikkelijke oogen eener hijdra schitterden, vertoonden zich op eene hoogte, in het middelpunt van een' spiraalsgewijze of bogtigen weg; weder andere waren met Grieksche voorgevels, op zware kolommen rustende, gebouwd, hetgeen aan het landschap nogtans eenige verfraaijing gaf; ook zagen wij somwijlen van die sterke sloten, die tijdens de invallen der Tartaren gebouwd zijn, en door het hun omgevend hoog geboomte, zoowel als door de schietgaten boven en in de muren, iets ontzagverwekkends hebben. „Deze woningen,“ zeide men ons, „zouden u geopend worden door slotbewaarders, met een stilzwijgend voorkomen, wier groote gestalte en witte knevels eene soort van eerbied gebieden, maar jagen de spinnen geene vrees aan;“ en eenige berigten bij de door het land verspreide Duitschers nopens de zeden dezer kasteel-heeren inwinnende, vernam ik, dat zij, met de vrijheid, tevens het bevallige en deugdzame, dat hun eigen was, verloren hadden; zoo draagt het verminkte hert geen geweide meer.

71

    Den 15den Februarij ontmoetten wij een' kleinen troep Russische rekruten, door eenen serjant, met eene piek gewapend, naar Brzescie geleid wordende; zij waren in het noordelijk deel des rijks geligt, van waar zij, met ketenen beladen, waren aangebragt, die men hun echter sedert eenige dagen ontnomen had, daar de groote afstand, waarop zij zich nu van hun geboorteland bevonden, geene vrees voor hunne ontsnapping meer baarde. Zij marcheerden in drie rijen, in maat houdende passen, met grooten spoed, en zonder uit elkander te komen, hoe ook de grond mogt loopen. Wij lazen in hunne vreesachtige en woeste blikken, een gedeelte der ongerijmde vertellingen, die men hun van de verwoesters van Moskou had wijsgemaakt. Ieder soldaat was met eene kapot gekleed, welker stoffaadje zoo dik was, dat men met de punt van de sabel er niet door kon steken. Sommige derzelven spraken onbekende talen, en wij zagen er, die wezenlijk een groenkleurig vel hadden; de serjant verzekerde ons, dat deze bijzonderheid niet aan de vermoeijenis was toe te schrijven, waarvan wij ons, door het bezien der andere deelen huns ligchaams, konden overtuigen. Zij hadden hard en sluik haar van eene gemengde gele kleur, en uitermate schitterende oogen.
    Wij schrikten nu van het denkbeeld, dat wij van de Russische krijgstucht kregen, die, wanneer zij zulks noodig oordeelt, een aantal eertijds zwervende en woeste volkeren, aan al de stijve vormen eener kleingeestige taktiek weet te onderwerpen.

72

    Sinds eenige dagen, verhaalde ons de serjant, bekwamen deze lieden niets dan brood en groenten. In het Noorden, hadden de breede paddestoelen, (champignons) die in Rusland en Polen in overvloed groeijen, hem in staat gesteld, de voor zijne troepen bestemde levensmiddelen te verkoopen, sturende hij dezelve dan maar, op kleine afstanden van de ingetreden plaats, in het veld, om er levensonderhoud te zoeken.
    Eenige onzer soldaten van de kampernoelies gegeten hebbende, kregen weldra geweldige kolijk-pijnen; doch de Kozakken, die, even als de Russen en de Polen, aan deze plant gewoon zijn, aten er van, zonder de minste ongesteldheid te ontwaren.
    De Polen laten ze in den rook droogen, en doen er niets voor den smaak bij, dan een weinig zout; de Russen laten ze zorgvuldig koken, tenzij zij door omstandigheden daarin verhinderd worden; dan eten zij ze raauw, hetgeen de naarste kost is, dien men bedenken kan. Zoo als men wel kan nagaan, is dergelijke gewoonte alleen bij de minste volksklasse in gebruik.
    Den 16den, was een onzer soldaten overwinnaar geweest van eenen Rus, die hem tot een vuistgevecht had uitgedaagd, en werd deswege door de Kozakken geluk gewenscht, die hem daarop jenever en tabak aanboden. Bij deze gelegenheid moet ik aanmerken, hoe de Kozakken altijd gereed waren, om, wanneer wij in verschil met de Russen waren, onze partij te kiezen, want de stroeve verwaandheid dezer

73

natie, was hun niet minder onverdragelijk dan ons. Zij waren het best te vreden in de stiklucht der kroegen, bij leven en geraas; rondborstig, zonder bitsen nijd of wrok, leggen zij zich op wakkerheid en snelheid toe, en lijden liever honger en dorst, dan dwang; zoodat de beletselen, die de Russen in hunne kleeding hebben, hunne opgekrulde en gewaste knevels, hun ernstig gelaat, en de stijfheid hunner houding, derzelver uitbundig en zegevierend lagchen gedurig aan den gang bragten. Als er twist ontstond, waren het altijd de Kozakken, die het eerst begonnen te kloppen; de helft van den tijd was de Rus, in zijne stijve kleeding, de onderliggende partij, en alsdan getuigen medenemende, ging hij zich beklagen. Wij voor ons, vormden, al pratende over deze kloppartijen, eenen kring, doch hielden ons buiten eenig aandeel aan dezelve.
    De Russen zijn hunnen krijgshaftigen roem aan de krijgstucht verschuldigd; bij hen is die roem gemeenschappelijk; bij de Kozakken, waar ieder door persoonlijke dapperheid eenen naam wil maken, is de roem meer bijzonder.
    De Russen, die meer geleende zeden hebben, en nog den knout hunner wetgevers gevoelen, zijn meer tot de tucht gebragt, en houden de gehoorzaamheid voor den grondslag hunner deugden. De Kozakken, meer aan hunnen aard overgelaten, en overigens vrij en in het bezit van eigene zeden, oordeelen anders over de dienstbaarheid. De grootheid en waardigheid, (indien die uitdrukkingen niet te sterk zijn,)

74

zijn bij hen het deel der bijzondere personen, en bij de Russen die der natie.
    Op het karakter der Polen, vrij wat met dat der Kozakken overeenkomende, is meer staat te maken; het bevat ook meer wezenlijks in zich, en is beminnelijker, dan dat der Russen, waar eigenbaat, hoogmoed en slimheid, naar men zegt, eene groote rol in spelen.
    Voegzaam aangebragte wetten zouden hier groote begaafdheden en deugden doen ontsluiten. Ik behoef niet te zeggen, wat alsdan de Russen ten deel zoude vallen.
    Van Brzescie af, telt men de afstanden bij wersten; vier en een vijfde werst maken eene postmijl uit. Al de rijkswegen zijn met zwarte palen bezet, om welke een breede witte band slangswijze geverwd is; deze palen duiden van den eenen tot den anderen eenen werst aan.

—————

VOLHIJNIË.

    Dit land, dat men eertijds de voorraad-schuur van het gemeenebest noemde, was eene der grootste Provinciën van hetzelve. Tegenwoordig maakt het een deel van Russisch-Polen uit, even als Litthauën, Polesië en Podolië, welke uitgebreide landstreken thans aan de hatelijke alleenheersching van eenen hoop

75

nietige wargeesten, op karretjes diep uit Moskovië aangesneld, ter prooi.
    Volhijnië heeft, even als Polen, onmeetbare wouden zonder woningen, en niet minder uitgebreide vlakten zonder geboomte of beweging. De tuinderij is er, zoo te zeggen, onbekend, maar er worden kostbare kudden onderhouden; men vindt er weilanden, waar ossen van ongemeene grootte geweid worden. De Borijsthenes, tegen het Zuiden, door lange rijen van populieren en platanus-boomen belommerd; de Horin, de Prijpea, wier boorden met lariks- sorben- en dennenboomen begroeid zijn; de Ster, de Orisa, en eene menigte andere rivieren, die dit land besproeijen, verschaffen uitstekend goeden visch, en geven aan het landschap iets bevalligs, hetzelve hier en ginds als met azuur-blaauwe linten doorsnijdende. Deszelfs wouden, waar men noch struik noch kreupelhout gewaar wordt, maar een welriekenden geur inademt, en waar men als onder ver uitgestrekte zuilen wandelt, zijn overvloedig van wild voorzien; maar van klein gevogelte, hetzij door het sombere groen der dennen verschrikt, of uit hoofde van de lange winters niet aanwezig, hoort men nimmer eenig gezang. Daarentegen vindt men er tamelijk groote meren, die aan elanden, beeren, herten, wilde zwijnen en wolven, welke in deze bosschen hun voedsel vinden, tot drinkbekers verstrekken, en zich, als zoo vele breede spiegels, tot in hunne schuilhoeken uitbreiden. Aan de boorden dezer bekoorlijke meren, heb ik den kasteel-bewoner,

76

met zijnen troep jagthonden, uitermate vermoeid zien terugkeeren, op den bemosten en met kleine rozenkleurige kampernoelies begroeiden grond. Wij kwamen daar, in die eenzame oorden, stilte en afgetrokkenheid zoeken; doch vonden er jagers, die, in een' halven roes, onder berkenboomen zongen; zij noodigden ons tot hun drinkgelag uit; waarop wij, uit beleefdheid, onze wijsgeerige bespiegelingen staakten.
    Volhijnië maakte eertijds een gedeelte uit van het land der Kakol-Kozakken, dit wil zeggen, gekuifde geiten-hoeders; want het woord Kozak beduidt geitenhoeder, en Kakol beteekent kuif. Deze volkeren waren mede in het bezit van het oostelijk gedeelte van het vruchtbare Ukranië; zij waren zwervende herders, even als de Tartaren, duidende hun uiterlijk ook de overeenkomst met dezelve aan. Zij droegen een onderkleed, met eenen gordel met Chinesche teekeningen bezet: zij laten den baard groeijen, en het hoofd, met uitzondering van de kruin, geheel geschoren, deed, even als bij de Japanezen, eene kuif ontstaan, die dan zorgvuldig met vet besmeerd, en tot eene vlecht gemaakt werd, die achter het oor uitkwam. Hunne wapenen waren de boog, de lans en de sabel; die Kozakken, welke Volhijnië plagten te bewonen, zijn, op weinige na, door de Polen uitgeroeid. De nakomelingen der toen overgeblevene, aan de zeden hunner vaderen getrouw, behouden ook nog dezelfde wijze van kleeding en tooisel. Men verzekert, dat hun getal, in stede

77

van aan te groeijen, dagelijks minder wordt; eenige worden bij rijke baronnen gebruikt, om aan tafel te bedienen, als vindende deze een zeker behagen, om door den vreemden luister dezer kleederdragt, eenig vertoon van grootheid in hunne huizen te doen zien.
    Erger toestand dan die der Volhynische boeren is er niet: de barons kunnen hen doen geeselen, verhuren of verkoopen als het vee. Zulk eene behandeling heeft dan ook eene zoodanige verdierlijking in hen doen ontstaan, dat zij van den mensch niet anders dan de gedaante vertoonen. Er zijn heeren geweest, inderdaad beter de landhuishoudkunde verstaande, die hen van hunne stompheid, door het aanlokkelijke van levensgemak, hebben willen te regt brengen, doch er was niet meer aan te doen; zij hebben, stoutweg, de schoorsteenen, die men in hunne woningen had doen maken, weder toegestopt, de bedsteden omvergeworpen; zoo ook hebben zij nieuwigheden, die hun geen nut konden aanbrengen, zoo als, bij voorbeeld, eene nieuwe wijze van landbouw, dadelijk afgewezen. En zoo doende, plukken de barons, door hunne gierigheid bestraft, de vruchten hunner onmeêdoogendheid.
    Hunne godsdienstige begrippen zijn dezelfde, als die van het graauw in zoodanige Roomsch-Katholijke staten, waar het gezag der kerk veel invloed heeft, zoo als in Spanje, Ierland en Napels; begrippen namelijk, die geheel en al ontaard zijn. Overigens, zijn zij vreedzaam en alles lijdende, als zijnde der

78

mate aan de slechte behandelingen hunner landheeren gewoon geworden, zij beven voor alle menschen, die zij hooger dan zich zelven aanzien, en zich voor hen verootmoedigen. Akeliger noch eentooniger levenswijze dan de hunne, kan men zich niet voorstellen; slechts bij dronkenschap worden zij levendig, en dan nog kunnen zij zoo van de grootste blijdschap tot de grootste droefheid geraken; zoodanige gemoedsbewegingen ontwaren zij, noch hij de geboorte van eenen zoon, noch bij het sterven van eenen vader; het schijnt, alsof zij het daarvoor houden, dat dit den baron, die hem beschouwt, als tot zijne roerende goederen te behooren, eigenlijk raakt.
    Men heeft van de jonge varkens wel eens gezegd, dat zij slechts zoo veel verstand bezitten, als noodig is, om het verrotten te beletten; ik geloof, dat, zoo ver de verhouding zulks gedoogt, men dit van deze arme menschen zoude kunnen zeggen, daar ook hunne oogen en geheel hun wezen, niets dan eene dierlijkheid zonder denkbeelden uitdrukken.
    Met dat al bestaan er in deze hoofden zaden van dweepzucht, waarvan de kerk, te gelegener tijd, partij zoude kunnen trekken.

—————

DAGVERHAAL.

    Ratno, eene kleine van hout gebouwde stad. De

79

Joden hebben er steenen pakhuizen, en eene redelijk welgebouwde sijnagoge; overigens, is het eene ellendige plaats, maar het is ook eene starostij; dusdanig noemt men die steden, welke de Czaar aan dezen of genen ter belooning van diensten heeft geschonken. Vermits diegenen, die daarvan het genot hebben, dat bezit niet aan hunne erfgenamen kunnen doen overgaan, zoo zoeken zij er het meeste geld van te maken, en bekreunen er zich zelden om, of de tempels, wegen, bazars, of wat dies meer zij, onderhouden worden, alhoewel zij, bij hunne instelling, daartoe van regtswege gehouden zijn. Ook kan men, ondanks den algemeen slechten toestand der Poolsche steden, aan de nog meer in het oog vallende leelijkheid, dadelijk die steden, die men tot starostijen verheven heeft, erkennen.
    Men was bezig de herbouwing van Kowel te voltooijen, toen wij aldaar aankwamen; deze stad was een jaar te voren verbrand geworden; vijftien à zestien honderd meestal Joodsche huisgezinnen zal dezelve bevatten. Wij vertrokken van daar den 20sten Februarij, medevoerende de verwenschingen van een woest menschen-figuur, die, te midden zijner breede gunstelingen, ons den brand van Moskou, en nog iets nopens zijne peetemoei verweer, waarover wij niet weinig moesten lagchen.
    Eenige schreden verder op, ontmoetten wij eenen priester van de Grieksche godsdienst; hij kwam van eene begrafenis terug, daarvan eene kruik met brandewijn medebrengende. Zijne tegenwoordigheid ver-

80

oorzaakte onder ons geleide een rumoer van onvergenoegdheid; de officieren bogen zich voor hem, maar de soldaten haastten zich, om drie malen over hunnen linkerschouder te spuwen. Gevraagd hebbende, waar zulks toe diende, werd ons geantwoord, dat, zulks geschiedde, om de onheilen af te wenden, die, naar het denkbeeld van het Russische volk, de ontmoeting van eenen Pope onfeilbaar te weeg bragt. Sedert dat Polen verdeeld is geworden, is het aantal der Grieksche priesters aldaar vermeerderd; maar deze omstandigheid bewijst slechts den voortgang der Russische bevolking, en geenszins eene bij de Polen te weeg gebragte verandering in hunne godsdienstige gezindheid, als zijnde zij daaraan te veel gehecht, dan dat zij er aan denken zouden, die te verlaten.
    De Popen kunnen hunne bediening niet uitoefenen, tenzij zij gehuwd zijn; worden zij weduwenaars, dan moeten zij het kloosterleven omhelzen, of, bijaldien zij op nieuw willen trouwen, den geestelijken stand verlaten.
    IJverige voorstanders van geheimzinnige voorschriften, wonderbare verhalen en gemaakte gebaren, werken zij meestal op de verbeelding des volks, welks gezond verstand en natuurlijke begrippen zij naar welgevallen benevelen; en bijaldien de domheid zich door dergelijke middelen, ondanks de pogingen in de steden, bij ons op het platte land weet staande te houden, en zich tot aan de poorten onzer geleerde hoofdstad doet hooren, zoo kan men nagaan, welke diepe wortelen zij schiet, in een land, alwaar

81

de uitbreiding dier duisternis zoo zeer begunstigd wordt.
    Den 22sten, werden wij met ons twaalf officieren in eene hut, zes treden lang, gehuisvest. Het dorp behoorde aan eenen baron, die, bij onze aankomst, aan het houtzagen was, terwijl zijne vrouw bezig was met linnen te wassen. Zij hadden onlangs hun geliefkoosd hondje onder eenig lommerrijk geboomte begraven; in deze levensmanieren, der tijden van CELADON en ULYSSES waardig, vertoonden zich bij den maaltijd, alwaar ons eene kom melk, en een geheel gebraden varken werd voorgezet.
    Den 23sten, was onze huisvesting als de vorige dag, doch in een meer aanzienlijk dorp. Wij kregen des avonds een bezoek van twee Kozakken, die een ongunstig voorkomen hadden, en des nachts werd ons eene sabel ontstolen. Door het schuifvenstertje, dat van buiten, tot het begaan van dezen diefstal, opengemaakt was, kijkende, zagen wij in de verte op het veld, in den maneschijn, het glinsteren van een klein koperen kruisje, zoo als de ongeregelde Kozakken op hun hoofdtooisel dragen. Wij bemerkten daardoor, in welke handen ons goed geraakt was, en begrepen derhalve, dat wij dit voor altoos vaarwel konden zeggen. Wij gingen niettemin op het kasteel bij den Russischen majoor ons beklag doen; maar wij vergezelden ons verslag met zoo veel kluchtige invallen, dat de regter zoowel als de klagers weldra aan niet anders dachten, dan om over het voorval te schateren van lagchen.

82

    De bewoner van het kasteel, een man van eene goede luim, hield ons ten eten, en wilde ons, vóór den maaltijd, onderrigten, op wat wijze, volgens het Poolsche regt, kleine zaken behandeld werden. Wanneer, bij voorbeeld, een boer van diefstal beschuldigd is, kan de regter, op het afleggen van eenen eed, hem vrijspreken, naar hij kan hem ook, bij wijze van pijniging, de bastonnade doen ondergaan.
    De landdrost van dit oord, kwam ons des namiddags bezoeken: deze ambtenaar had, even als onze huisheer, veel gereisd. Hij zeide ons, onder meer andere goede dingen, dat een oud magistraat, naar zijne gedachten, in zaken van misdaden, door liefde onstaan, meer zijne herinneringen, dan wel zijne ondervinding, bij het doen van uitspraak, behoorde te raadplegen; dat de ergste uitwerking der verovering, in het overwonnen land, in de vernietiging van den partijgeest bestaat, die, hoezeer de denkbeelden meer beperkende, dezelve nogtans in kracht doet winnen , wat zij in uitgestrektheid verliezen; zonder nog te rekenen, dat het verstandige begrip der belangen eener factie, in het algemeen, voor de menschen meer bereikbaar is, dan het begrip van die van een' grooten staat; en wanneer de partijgeest, hoe vruchtbaarmakend ook in liefde en haat, in pogingen en bewegingen, dan toch dienen moet, om de onverschilligheid in staatszaken te verbannen, zoo kan dezelve deswege als een groot goed beschouwd worden. „Onze jonge Polen,“ vervolgde de land-

83

drost, „thans door strijdige begrippen beheerscht, berusten slechts als met andere uitzigten in dit of dat grondbeginsel; en, daar zij het goede van het geen daartegen overstaat, even min als regt van onregt kunnen onderscheiden, meenen zij gelukkig of ongelukkig, goede of slechte burgers te zijn, op het zeggen van anderen; terwijl eertijds, namelijk vóór de verdeeling, de partijgeest denkbeelden van geluk, burgergevoel en deugd deed ontstaan, die de karakters weer vastigheid en eene bewonderingswaardige kracht verleenden.“
    Hij zeide ons al verder, dat bij vele menschen, het verstand andere hebbelijkheden had, dan het hart; dat eenige menschen te gelijktijdig vrolijk van geest, en tevens droevig van harte waren, en bij andere weder de geest droevig, en het hart vrolijk gestemd was. De Franschen waren, volgens hem, vrolijker van geest dan van hart; bij de Duitschers was zulks omgekeerd; de Engelschen waren zwaarmoedig, en de Polen daarentegen vrolijk van aard, enz., enz. Het gesprek toen weder eene andere wending genomen hebbende, verhaalde ons de huisheer, dat, bij het tweede beleg van Saragossa, de Poolsche grenadiers, verbitterd door den hardnekkigen tegenstand der Spanjaarden, zich één voor één met touwen in een onderaardsch hol lieten afzakken, alwaar de overgebleven en nog gewapende inwoners van eene voorstad, die door de bajonetten ingenomen was, zich geborgen hadden; stellende zij zich al zoo aan het ergste gevaar bloot, om zich in het

84

bloed hunner vijanden te kunnen baden. Eindelijk vereenigden zich de heer landdrost en onze huisheer, om eenige aanmerkingen, die op hun vaderland gemaakt waren, te beantwoorden, met te zeggen, dat bij een volk, zoo als het onze, hetwelk zich zoo zeer voor de gelijkheid beijverde, nogtans zoo velerlei afstekende onderscheidingen door de verschillende klassen der maatschappij bestonden, en zelfs zonder dat eenige wet tegen de overdaad daarvan eene verpligting scheen te maken: „De Franschen,“ voegden zij er eenigzins gemelijk bij, „maken zonder verrukking van geest, en zonder onafhankelijkheid in hunne verbeelding, zich in nadruk de zeden van hun beroep eigen; van daar, dat er zoo vele klassen, als ambachten en beroepen gevonden worden, welke allen een bijzonder kenmerk hebben, en in taal, denkbeelden en verschillende gebruiken onderscheiden zijn. Aldus is het, bij voorbeeld, geenszins in Spanje gelegen, waar de beschaving, even als in Griekenland, aan de dichtkunst en vrijheid hare geboorte verschuldigd is; waar het uitoefenen, van welke kunst ook, nimmer iemands vermogen geheel en al verslindt; waar de matigheid en het gebrek aan bevolking, de mindere klassen niet geheel aan de andere overleveren; waar de wijze van spreken dezelde is voor alle rangen; waar gelijke aanspraak tot den adel, de denkbeelden van gelijkheid uitbreidt en versterkten; waar het personeel der geestelijkheid uit de geringste volksklasse getrokken wordt, en op

85

deze wijze aan de eer en den rijkdom van den staat deel heeft; waar her stelsel van stedelijke besturen, welker vormen hoofdzakelijk republikeinsch zijn, de menschen weer op dezelfde hoogte brengt, dan het staatkundig stelsel, dat in Frankrijk bestaat, zulks doen kan, en waar, ten slotte, uit hoofde van al deze redenen, zeden en toon zich meer naar eenen algemeenen regel, ten gebruike van alle klassen, schikken; ook is het in dat land zeer ongemakkelijk, eene kamenier van eene hertogin, en een' ambachtsman van een' prins te onderscheiden, hetgeen tot lof des volks, zoo niet zelfs tot dien der meer aanzienlijke klassen, verstrekt.“ (1815.)
    Kliwan bevat eene Joodsche bevolking; men ziet er een versterkt kasteel, vóór meer dan drie honderd jaren gebouwd; het is in 1736 weder hernieuwd, doch tegenwoordig in verval. Op de grondslagen van het gesloopte gedeelte, heeft men voor den rentmeester van den heer, aan wien de stad toebeboort, een huis in een' slechten smaak gebouwd. Daar is een vijver, en er zijn molens in de nabijheid.
    Lucko, waar, benevens de huidziekten, de zucht tot woeker en de afkeer voor bezems het gebied voeren waar een bleek en schraal gemeen een planten-leven leidt, is niet veel meer dan eene lange straat, met wagensporen, en door den neus sprekende kramers vervuld. De Joden zoeken hun voordeel op de overdaad en dronkenschap; maar men moet hun dit regt laten wedervaren, dat zij hunne deftigheid,

86

noch bij den staf van Bacchus, noch bij dien van Mercurius verliezen. Zij onderhouden geiten, die men ginds en her ziet dwalen, en eksters, die voor de winkels, al huppelende en schreeuwende, de voorbijgangers, door het gewone geschreeuw hunner meesters, hetwelk zij somwijlen volkomen nabootsen, aanroepen. De stad, aan de Ster gebouwd, is de zetel van eenen aarts-bisschop; zij heeft een oud vierkant kasteel, het welk thans tot een gevangenhuis dient; wordende deszelfs hoeken door vier, met klimop begroeide, torens verdedigd. Wij geraakten bijna in strijd met een' Russischen schrijver, die ons wilde dwingen, den hoed af te nemen voor een schild met het wapen van het Rijk, hetwelk hij goed-gevonden had ergens te plaatsen, om door de voorbijgangers vereerd te worden. Eenige afdeelingen werden naar Medzijrzo gezonden; dit is eene aangename stad; ieder huis is, even als te Kliwan, door een klein uitstek, op twee zuilen rustende, versierd; zij behoorde aan eenen graaf, die twintig millioen guldens rijk was, en die eenige maanden na onzen doortogt stierf. Hij werd begraven in eene kerk, die hij tot dat einde had laten bouwen. Zijn paleis, zijne tuinen, zijn schatten gingen aan zijdelingsche, vrolijke en spottende erfgenamen over; zij lieten eene mis voor hem vieren, door de geestelijkheid van Lucko, die daarvoor 6,000 gulden verkreeg, alsmede eene koets, met zes paarden bespannen, welke de bisschop zich toeeigende. Vier dagen lang, werden zes honderd personen op het kasteel onthaald, gedu-

87

rende welken tijd, muzijk en lagchen de muren van het kasteel deden weêrgalmen. Men berekende de kosten der begrafenis op 60,000 gulden, waaronder ook de belooning der openlijke treurvrouwen (want onze erfgenamen waren toch zeer bewogen) moet gerekend worden.
    „Eens zal uw erfgenaam, gelukkiger en wijzer dan gij, van uwe schatten een luistervol gebruik maken; uwe oude wijnen, door de zorgvuldigheid uwer voorvaderen, van leeftijd tot leeftijd, achter honderd grendels bewaard, zullen dan als eene beek vlieten.“
(HORATIUS.)
    De apotheker van Medzijrzo, sedert acht jaren verzuimd hebbende, aan den landdrost van het distrikt een geschenk te geven, werd eensklaps door dien magistraat beschuldigd, van verboden waren te hebben verkocht, en dien ten gevolge uit zijn beroep gezet. Of hij tot den boerenstand gebragt werd, is mij onbekend; doch dergelijke voorvallen gebeuren dikwerf, en storten alsdan zoodanige gezinnen, die door eene meer of min rijke levenswijze, en hunne dagelijksche betrekkingen met aanzienlijke standen, gevoeliger geworden zijn, in bittere ellende.
    Kerzek, twee en twintig wersten van Medzijrzo gelegen, heeft eene ringvormige, zeer gelijke, en geregeld aangelegde opene plaats; zij behoorde, zestien jaren geleden, aan eenen vorst, wiens bezittingen tien uren in het rond waren uitgebreid. Wij

88

geraakten, door de verzorging der huisvesting, met eenen rentmeester in kennis, die veel gereisd had, en ons het genoegen van een verstandig en afwisselend gesprek verschafte. Het bestraten der stad had hij aangelegd, door middel eener jaarlijksche opbrengst van twee franken voor ieder hoofd eens huisgezins. Tegen den avond bragt hij ons bij den heer PETION, eenen Franschman, geboortig van Sevres, aan wien men het bestuur van eene porselein- en aardenwerk-fabrijk had opgedragen; nogtans belooft deze inrigting, even min als eene nieuwelings opgerigte laken-fabrijk, weinig goeds. Het daggeld is er hooger dan in Frankrijk, en de opbrengsten, wel verre van winsten op te leveren, zijn naauwelijks in staat, de kosten te kunnen goedmaken. De laken-fabrijk wordt gaande gehouden door eenen molen, met zes raderen. Een weinig buiten de stad, ziet men hier en daar eenige overblijfselen van oude vestingwerken.
    De heer PETION verzekerde ons, dat de Franschen nimmer eenig nut kunnen trekken van het gebruik der slaven, die de barons, in een' krachteloozen wil van vrijgevigheid, ter beschikking der vreemde kunstenaars gesteld hebben. Zij zijn zoo lomp en onvatbaar, dat men, tot wreedheid toe, gestreng met hen moet omgaan, en hen niet dan met eene bullepees in de hand moet gebieden. Van de zoodanigen, die de barons verhuren, moet een zwaar hoofdgeld betaald worden, waarvan de last natuurlijk valt op de fabrijkanten, die van hen gebruik ma-

89

ken. Als men daarbij telt, voedsel, onderhoud en betaling dezer onbehouden menschen; de altoos zeer hooge loonen der Duitsche meesterknechts en arbeiders, die men niet anders dan door groote opofferingen in deze streken kan verkrijgen; den buitensporigen prijs, in een land zonder krediet, van waren en bouwstoffen, die van buiten moeten komen; de kosten van vervoer, op ontzettende afstanden en over onbruikbare wegen; de schaden, de woekerachtige interesten der Joodsche bankiers, enz , enz.; dan, zeg ik, zal men, al deze moeijelijkheden bedenkende, zich niet behoeven te verwonderen, hoe weinig vorderingen de nijverheid in Polen kan maken.
    Men vindt te Kerzek bijna niets dan Joden. De moord, door hunne geloofsgenooten, aan zieken en gekwetsten van het groote leger, sedert den terugtogt van Moskou, te Wilna gepleegd, hebben hen bij eenige Russen, in Polen woonachtig, aangenaam gemaakt.
    Zij hebben maar ééne bezigheid, zij kennen geen ander vermaak, zij gevoelen slechts ééne behoefte, namelijk, geld bij een te rapen. Zoo bestond ook de sekretaris van den rentmeester: van het schrjjfwerk komende, liet mevrouw hem, zonder eenige achting voor zijnen baard te toonen, aan kleedings-opschik werken; onze mode-journalen, die uittermate veel verspreid zijn, worden daartoe gebezigd; van daar, dat de fatsoenlijke vrouwen hier te lande zoo veel op zijn Fransch gekleed zijn.
    Den 26sten, werden wij in een adellijk huis, een

90

weinig afgelegen, gehuisvest. De eigenaar bevindt zich te Kiow, ter oorzake van eene vervolging, hem door een aantal jonge meisjes, die hij slecht behandeld had, aangedaan. Hij verloor het proces, maar kwam met eene boete van drie duizend roebels, ten voordeele des rijks, vrij; de jonge meisjes werden zonder schadeloosstelling weggezonden.
    Bij afwezigheid van dezen sater, werd het huis door een' zeer geestigen Franschman bestierd. Hij verhaalde ons zijne geschiedenis, die daarop neêrkwam, dat zijne moeder, eene burgervrouw van veel verdiensten, hem zelve gezoogd had; dat zij de liefde gewonnen had van eene soort van edelman, die, hatelijk zijnde, haar overal had rondgevoerd, enz., enz. Dit verhaal geeindigd hebbende, leerde hij ons eenige plaatselijke gebruiken kennen, die ons nog onbekend waren. In de aanzienlijke huizen worden de maaltijden van zekere soort van spijze voorafgegaan, bestaande uit ingelegden visch, gezouten en prikkelend vleesch, gekonfijte vruchten, en fijne Fransche en Spaansche wijnen. De mindere soort van edellieden vergenoegen zich met een groot glas brandewijn, tot opwekking van den eetlust. Bij staatsie-maaltijden gaat een beker rond, dien men op de gezondheid van de dame van den huize in eens moet uitdrinken. Dit glas wordt de huwelijks-beker genoemd.
    Van ons scheidende, gaf hij ons den raad, dat wij, ten einde bij de meeste kasteel-bewoners voor verstandig door te gaan, voor al het woordspel (Ca-

91

lembourg) moesten uitkramen, en eene levendige onbesuisdheid aan den dag moesten leggen.
    Ostrog is eene vuile, zwarte, slijkerige, slecht gebouwde, doch bevolkte en handeldrijvende stad. Het groote plein, omgeven met over zijde hangende barakken, die door stijlen onderstut worden, strekte tot graanmarkt. Deze stad ligt aan den Horin, en heeft nog eenige overblijfsels van vestingwerken. Ook heeft haar naam den beteekenis van vesting. Voortijds moet zij zeer gewigtig geweest zijn; maar, even als al de Poolsche steden, is ook deze vervallen, naar mate de natie meer in slavernij geraakt is.
    Wij hadden in onzen sleep een' Spanjaard, wiens bruin geelachtig gezigt even zeer de verwondering in de plaatsen, die wij doortrokken, gaande maakte, als het aldaar onbekende dier met lange ooren, te weten, den muilezel, dien hij berijdt. Tegen de Joden, die hij, als een echte Spanjaard, meende, dat, even als de apen, van staarten voorzien waren, had bij een' onoverwinnelijken afkeer. Te Ostrog komende, moest hij, door den aanval eener hevige koorts, naar bed; hij begon te ijlen, en kwam tot het uiterste. Toen liet hij ons bij zich komen, en, met oogen vol vuur, (iets, dat den geneesheer een slecht vooruitzigt gaf,) begon hij ons te onderhouden, over de oranje- en palmbosschen, en over de laurier-rozenstruiken, in wier schaduw hij zijne gelukkige kindschheid had doorgebragt. Weldra sprak hij van deze voorwerpen, alsof hij die voor oogen

92

had. De heldere stroomen zag hij, kronkelende, onder de bladeren voortrollen; het klein, met veel-verwige vlerken voorzien, gevogelte, zag hij heen en weder vliegen. Hij drukte zich uit in de Kastiliaansche taal. Hij verbeeldde zich in de straten der aangename hoofdstad van het koningrijk Valencia te zijn overgebragt; daar, waar bet volk, in eene luchtige onderbroek, in plaats van een' mantel, een kakelbont tapijt, in het lang gevouwen, als een schawl over de schouderen hangt. Hij sprak ons van balkons met jonge vrouwen, bleek van gelaat, met zwarte oogen, en met een' rozen-mond; hij vroeg ons, of wij den klank der citers en der geheimzinnige serenaden, of nachtelijke optogten, niet van verre hoorden. Somwijlen meende hij de warme en aangename lucht dezer bekoorlijke oorden in te ademen, en riep over de helderheid van den hemel, wiens blaauw azuur van eene menigte gouden en diamanten sterren schitterde, enz., enz.
    Noch onze aangewende zorg, noch het geschreeuw van eenige Joden, die, door het sleutelgat van de deur, de voorkeur vroegen, om, na zijnen dood, de kleedingstukken te koopen, niets bragt hem uit dien staat; bij het aanbreken van den dag stierf hij.
    Den 6den Maart kwamen wij binnen Novogrod-Volinski. Het was op eenen marktdag. Wij vonden de stad vol rundvee, en overal tafeltjes met gezouten visch. Rondom den bazar, die ringvormig, en van baksteenen gebouwd is, zag men wit-gebaarde mannen, die gevilde hazen verkochten.

93

Zonder het vel, kost een haas aldaar niet meer dan twee stuivers, vermits den Joden het eten van dit vleesch, volgens hunne wet, verboden is.
    In de herbergen schonk men Moldavischen wijn, die door de baronnen met kleine teugen, en met veel smaak gedronken wordt. Deze zijn allen lang van gestalte, en men bespeurt uit hunne trekken, die, over het algemeen, schoon kunnen geheeten worden, meer openhartigheid en vergenoegdheid met zich zelven, dan juist verstand of geestigheid. Zij drukken zich natuurlijk uit, en hoezeer zij zagen, dat wij hen wel opnamen, spraken zij met ons en onder elkander, zonder de minste gemaaktheid; want, hoewel zij sterk aan de voorregten van hunnen stand gehecht zijn, worden zij echter niet beheerscht door de zucht, die aan kale jonkers wel eens eigen is, om de rol van edelman al grooter en grooter te voorschijn te doen komen. Ook valt daarbij aan te merken, dat niemand hier er aan denkt, om hunne grootheid door mededinging te verduisteren, zoo als in Frankrijk wel plaats heeft, waar de adel omgeven is van lieden uit den middelbaren stand, die veel wetenschap en eerzucht bezitten. Overigens, waren deze barons krachtvol in uitdrukkingen, rakende buitengewone denkbeelden, doch plat en gemeen kwamen die ons voor, wanneer zij op middelsoortige denkbeelden kwamen, hetgeen over de mate hunner verstands-oefening eenig licht verspreidde. De Jood, die hen bediende, en wiens listig gelaat door zwart lang krullend haar omgeven was, deed

94

ons iets verstaan, over den bij hen bestaanden geheimen trek tot schandelijke overdaad in drank, en wegens hunne trotsche stugheid omtrent hunne minderen: op deze wijze zou dan hun hoogmoed hun wel beletten ootmoedig, maar niet om laag van gedrag te zijn.
    Niet ver van het gewoel zagen wij te Novogrod-Volinski, waar de regtbanken van het gouvernement van Zitomir gehouden worden, twee regters, in gegaloneerde pelzen gekleed, gevolgd door eene slede, waarin schoone vrouwen gezeten waren, die wij vriendelijke blikken gaven, welke zij wederzijds beantwoordden. Maar, bij het vermelden van regtbanken, zoude men hier kunnen spreken van de strafwetten, voorheen in Polen in gebruik. Volgens deze, werd iemand, die vleesch in de vaste gegeten had, eenen tand uitgetrokken; een lasteraar moest op handen en voeten loopen, en, gedurende een kwartier uurs, als een hond blaffen; een man, op overspel betrapt, werd op eene afschuwelijke wijze aan den muur vastgehecht, waarvan hij zich dan door een scheermes, dat men te zijner beschikking stelde, kon bevrijden. Thans echter is zelfs het herdenken aan dergelijke zonderlinge en wreede wetten, als ware het, verloren.
    Wij kwamen den 10den te Zitomir, de hoofdstad van Volhijnië, die vier of vijf duizend zielen zal bevatten, en in niets prachtiger is, dan de andere steden, waarvan wij gewag hebben gemaakt. Van de groote plaats gaan verscheidene straten uit, waar-

95

van slechts twee regelmatig aangelegd, en zoo goed als kwaad bestraat zijn. Het overige is een hoop ginds en her verstrooide pothuizen, op een' ongelijken grond geplaatst. Wij gingen naar den bazar; van hout gebouwd, en met stroo gedekt, gelijkt dezelve veel naar eene dorpsschuur. De kerk is nieuw, wit en geel geverwd, met heiligen-beelden van dennenhout, welker laarzen en versierselen verguld zijn. Het hof van den gouverneur, hetwelk men zegt, dat nog al wel gemeubileerd is, heeft van buiten niets bjjzonders. De kleine straten, die rondom de kerk zijn, zijn veel stiller dan het Joden-kwartier, en worden door de aanzienlijkste familiën van de plaats bewoond.
    Men vindt hier geene andere kunstenaren, dan dezulken, die door gebrek of ontblooting uit vreemde landen derwaarts getrokken zijn. Wij ontmoetten daar eenen man uit Auvergne, die, tot zijn bestaan, zijne ketellappers-taal, tegen zekere som in de maand, mededeelde; een' Duitsch natuurkundige, die ons een werk van drie boekdeelen aanbood, hetwelk hij over eene vlieg had opgesteld; een' Parijschen dans-meester, en eenen schilder uit ik weet niet wat voor een land. Bij den laatstgemelden zagen wij twee groote schilderijen, in de manier van BOUCHER, COYPEL en VAN LOO behandeld: de eerste stelde CATHARINA II voor, als Pallas gekleed, gepoederd, en met een' schepter in de hand; de tweede vertoonde LODEWIJK XV, en hier had de schilder, die, in het andere stuk, de edele gesteenten, en

96

allerlei opschik niet vergeten had, ook wel gezorgd, dat de Allerchristelijkste Koning van zijn tafzijden en duivenkroppig harnas niet ontbloot was. De dansmeester verzekerde ons, dat de dames op de kasteelen in deze omstreken, van verzen en muzijk veel werk maakten. Het was een bleek en tenger jong mensch, van eene onrustige en romaneske verbeeldings-kracht; hij scheen met zijnen toestand niet veel op te hebben.
    Deze stad wordt dikwerf door de tegenwoordigheid der barons uit de nabijheid vereerd. Men zegt, dat zij daar, met rijke en naar hunnen smaak ingerigte kleederdragten, van tijd tot tijd prachtige bals geven. Wij zagen vrouwen op zijn Fransch gekleed, aan welke een Joodsche goudsmit diamanten en parelen liet zien. Op de ruggen harer stoelen had men fraaije stukken van wit bont gehangen, ten einde zij hare armen te gemakkelijker daarop konden doen rusten. Des avonds liet de muzijk van den gouverneur zich op de groote plaats hooren, die omgeven was door eenen kring van Joden, als een spinrok gekleed, terwijl hunne wonderbaarlijk naauwe, en van voren gespleten overrokken, met kleine zilveren belletjes waren toegeknoopt. Achter hen verhieven zich op de teenen, blootsvoets, groote meisjes, wier blozende wangen en verhevene vormen, bij de magerheid en bleekheid der Israëliten wonderlijk afstaken. Evenwel schenen de Chinesche klokkenspellen, de eenige instrumenten, die wij te zien konden

97

schoone baronnessen, waarschijnlijk door het gerucht onzer aankomst te Zitomir derwaarts gekomen, wandelden, met de kleuren der engelen uitgedost, heen en weder. Men zag, in het zonnelicht, het schitteren der dikke hanenvederen van de Russische officieren, wier handen, met valsche diamanten prijkende, zonder ophouden in beweging waren, om de lange strakke haren, door het brandijzer opgerold; weg te strijken. Intusschen wekten de zwierige opschik der vrouwen, en de beweging, die de muzijk op de menigte veroorzaakte, herinneringen des vaderlands in onze harten op.
    Men vindt te Zitomir eene apotheek, eenen luitmaker, eenige horologiemakers, en een of twee openlijke biljard-huizen. De geest is er vrij Poolsch, en het bestuur vrij Russisch; deze tegenstrijdigheid verschaft niet weinig beleedigingen en stokslagen. Dit behaagt den Joden, die, ofschoon zij zich door loskooping met de Moskovische beambten weten te verstaan, door deze op de wijze der Kadi's behandeld worden. Het is niettemin begrijpelijk, dat zij hun verhaal weder op de barons en het volk hebben.
    Volhijnië, dat veel meer van de welgeregelde volkeren van Europa verwijderd is, dan het Koningrijk Polen, is dan ook minder beschaafd, dan deze kleine staat. Men ziet er noch steden noch fabrijken, maar wel traagheid en lusteloosheid. De granen en voortbrengselen worden over de Borijsthenes verzonden; men krijgt daarvoor goud in plaats,

98

waardoor uit Duitschland zaken van weelde en behoefte, die hier ontbreken, worden aangeschaft.
    Podolië, eene andere Provincie van Russisch-Polen, is ook, even als Volhijnië, zonder steden, in beschaving niet vooruitgekomen, want deze heeft geenen invloed op uit elkander verstrooide menschen; en vermits het bestuur, in deze streken, den boeren geen voordeel kan aanbrengen, dan ten koste der edellieden, die er voor gezorgd hebben, dat hunne voorregten bij de verdeeling bevestigd zijn geworden, zoo kan men er op rekenen, dat deze landen nog lang in den ellendigen toestand, waarin zij zich bevinden, zullen blijven; want, om het nog eens te herhalen, het geluk des volks komt er veel te min in aanmerking, om, ten behoeve van hetzelve, de verdragen te schenden.
    Bialogrodek, ¹) vier en twintig wersten van Kiof gelegen, is een vlek, hetwelk door eene kleine rivier in tweeën gescheiden is. Eertijds was het een vorstendom. Men ziet er nog overblijfsels van vestingwerken, die men tegen de Tartaren had aangelegd. Dat gedeelte, dat men dan nog de stad noemt, wordt door Joden bewoond, en is van hout en baksteenen gebouwd. Het andere gedeelte noemt men het dorp, en bevat ook niets dan boeren. De ingezetenen zijn er, als eene uitzondering, die den heer, tot wien zij behooren, eer aandoet, welgesteld. De vrouwen zijn er lieftallig, en zoodanig zouden al de Poolsche vrouwen zijn, zonder den zwaren arbeid, waartoe die van het platte land als

    ¹) Mogelijk Bilohorodka.

99

verwezen zijn. Zij vlechten het haar met bevalligheid, een deel van den hals en de schouders zijn ontbloot, en, naar mate van het jaargetijde, versieren zij zich, of met linten en kralen, of met bladeren en bloemen.
    Het land is rijk in vette weiden, waarin groote troepen paarden van een gemeen ras, en buitengewoon zware ossen grazen.
    Voerlieden en ossendrijvers nemen nimmer voorraad mede; tegen het naderen van den nacht, houden zij hun verblijf in de open lucht, en laten de beesten hun voedsel zoeken in de bosschen of weiden, die zij onderweg aantreffen: om zich van ongedierte te bevrijden, besmeren zij, alvorens zich op weg te begeven, hunne hemden met ongel.
    Wij bleven te Bialogrodek de detachementen afwachten, die men door Koreslijszow, Brusezijlow en Bijszow, ¹) slijknesten, door Joden bewoond, had laten trekken. Te Koreslijszow, is een prachtig kasteel, versierd en gemeubileerd, als een der fraaiste huizen van Parijs.
    Wij hoorden er spreken van een jong Turksch meisje, hetwelk eene baronnes uit die buurt van een' jong soldaat gekocht had, die haar, bij de inneming van Ismaïlof, door hare eenvoudige kindsche bevalligheden getroffen, in eenen zak had weten te bergen, waarin hij tevens een speenvarken had gestopt, ten einde het geschreeuw van dit dier dat van het jonge meisje zoude overtreffen, en zoo doende haar aan de woede der Russen te onttrek-

    ¹) Mogelijk Korostyshiv, Brusyliv en Byshiv.

100

ken. Deze bijzonderheden onze nieuwsgierigheid gaande gemaakt hebbende, besloten wij haar te bezoeken, en hadden het genoegen te zien, dat men hare persoonlijke bevalligheden, noch de kiesche wijze, waarmede zij behandeld werd, niet overdreven had; wij zagen haar

    „In eene welversierde en welriekende zaal, bleek van kleur, zwart van oogen en bekoorlijk gevormd, fraai van voet, en met lange bruine haren.“

    Onze karabiniers, zelfs de minste onder hen, werden in deze streken voor orakels gehouden; zij reisden niet dan in kalessen, en werden in de kasteelen gehuisvest, terwijl de lieden, die hen weder bij ons bragten, ons verhalende, wat zij al van hen gezien hadden, er grootsch op waren, van hen ingeschonken, en de kleederen van zulke reuzen van verstand en geest uitgeklopt te hebben. Van hunnen kant waren deze heeren dan ook, wederkeerig, edelmoedig. genoeg, om niet ten achteren te blijven, in het roemen der grootheid van ziel, der beleefdheid en menschlievendheid der edelen, in deze door den hemel begunstigde landstreek, waar vreemde karabiniers den eerbied van vaders, moeders en kleine kinderen verworven hadden.
    Behalve dat zoude men, met eene zekere wijze van alleen aan zich zelven te denken, en met goede brieven van aanbeveling, door, in Polen, van het

101

eene kasteel naar het andere te reizen, zich een denkbeeld van dit land kunnen maken, dat niet minder zoude zijn, dan hetgeen men van Luilekkerland verhaalt.
    De officieren, die op het kasteel van Koreslijszow gehuisvest waren, ontmoetten er jonge dames, die veel met de Franschen ophadden; maar des anderendaags een adellijk huis voorbijtrekkende, en daar onder de vensters eene beschutting willende zoeken, werd hun zulks van de Russische baronnes van hetzelve verboden.
    Zij trokken over ongemeen slechte wegen, die des zomers met stroo, en des winters met wat boomtakken worden onderhouden. Het onderhoud der wegen wordt door het bestuur aan de barons overgelaten; doch deze vinden een groot bezwaar in alle uitgaven, die niet tot weelde strekken, en zij bekreunen er zich, overigens, zeer weinig om, of de boeren hunne wagens aan stukken rijden, of dat hunne paarden er kreupel van worden.
    Reizigers van eenig aanzien brengen hunne eigene bedden mede; de andere slapen er in de stallen of schuren der kroegen. In de Joodsche herbergen vindt men evenwel bedden, doch die zijn dikwijls niet te vertrouwen, uit hoofde der mogelijkheid, van aldaar met die soort van schurft besmet te kunnen worden, die wel de moeijelijkste van alle ter genezing geacht wordt. Somwijlen laten de landheeren de toegangen hunner kasteelen met planken beleggen.
    Brusezijlow is omringd met boschjes, en over-

102

blijfsels van vestingwerken, waarin zich groote boomen bevinden. Deze vestingwerken hebben de tijdperken der grootheid der Tartaren gevolgd: schrikverwekkend ten tijde hunner magt, zijn zij met hen gevallen, en zijn heden ten dage onder het gras verscholen. Hun val is echter niet zoo spoedig geweest, als die der Tartaren van de Krim, die, in het jaar 1685, van de Russen nog jaarlijks honderd duizend roebels trokken, tot vrijkooping der boeren, die zij van hen weghaalden.
    Er is te Brusezijlow een Kapucijner klooster, iets, hetwelk een gunstig denkbeeld van de vruchtbaarheid van den grond geeft. Men zegt, dat deze geestelijken beminnaars van den drank, en zeer vaderlandlievend zijn; zij dronken ten minste met ons volk op de herstelling van Polen. Zij haten de Russen om twee redenen: vooreerst, omdat het Russen zijn, en ten andere, omdat zij van de kerk zijn afgescheiden; maar men blijft hun ook niet schuldig.
    De heer van Bijszow wilde de officieren niet bij zich ontvangen; hij nam een' gemeenen kanonnier met een' rooden neus mede, met wien hij den nacht al drinkende doorbragt.

—————

103


Ornament

RUSLAND.

═════

GOUVERNEMENT VAN KIOF.

Wij kwamen den 18den te Kiof: deze stad, die wij meenden, het einde onzer reize te zullen zijn, vertoont zich zeer in de verte, zoo door derzelver ligging, als door hare hooge kerkgebouwen.
    Van onzen uittogt uit Dantzig af, werd ons door de Kozakken, als om strijd, de grootheid en de pracht dezer stad afgemaald; op het gezigt der vergulde koepel-torens, die wij aan den gezigteinder zagen schitteren, geraakten wij in verzoeking, om onze toejuichingen bij hunnen uitroep van bewondering te voegen. Naar mate men echter de stad na-

104

dert, verdwijnt haar luister, en eindelijk daar gekomen zijnde, is men ontzet, zich omgeven te zien van oude vervallen muren en barakken.
    Op den regteroever der Borijsthenes of Dnieper gebouwd, bestaat dezelve uit drie steden, die elk hare afzonderlijke vestingwerken hebben. De aanzienlijkste, als het meest bewoond zijnde, is op eenen berg tegen het Zuiden gelegen. Zij draagt den naam van Petscherk, en bevat, met de citadel, een groot aantal kerken, kasernen, magazijnen, en het paleis van den Aarts-bisschop. De twee andere liggen, de eene op eene hoogte tegen het Noorden, de andere in de vlakte. Petscherk is versierd met lanen, lusthuizen en tuinen, wier lange muren echter veel stilte veroorzaken. Zij verheft zich over eene vruchtbare en houtrijke landstreek, verfraaid door de kronkelingen eener groote rivier, op wier oevers, men eene groote menigte paarden en rundvee ziet weiden, alsmede door het geboomte, hetwelk eenige kloosters belommert. Op het open plein verheffen zich twee groote vierkante gebouwen, van eene middelmatige bouworde, hoewel die, van verre gezien, veel vertooning maken. Niettegenstaande zij nieuw zijn, bespeurt men reeds teekenen van eene te vroege afneming. Dit ligt aan de luchtstreek, en aan de gewoonte der Russen, om, even als de Turken ten aanzien van de pestziekte, den tijd te laten begaan; zij betoonen noch hulp noch tegenstand aan dergelijke vernielingen; en zonder zich om het teekenachtige te bekreunen, ontzien zij de oude puinen van

105

ingevallen kerken en kloosters. Deze gebouwen, hoe vervallen die ook zijn, worden echter onder het getal van rijkdommen in dat vak gerekend, zoo lang zij niet geheel van de oppervlakte van den grond verdwenen zijn; zoo doende telt de minste stad somwijlen honderd kerken, ofschoon er eigenlijk niet meer dan tien bestaan, waarin men dienst kan doen.
    De meeste huizen in de noordelijke of oude stad, behooren tot de kerk van St. Sophia, of aan het klooster van St. Michael. Zij is in her jaar 430 gebouwd, en was dermate toegenomen, dat, in de twaalfde eeuw, zes honderd kerken door eenen brand vernield werden. Hare bevolking was ontelbaar; men had er jaarlijks drie kermissen. De kerk van St. Sophia wordt te regt bewonderd om haren bouw, hare pracht en den rijkdom der vaten en versierselen. Behalve de marmeren graftombe van haren stichter, een aanmerkelijk en zonderling stuk der elfde eeuw, bevat zij nog die van verscheidene Groothertogen en Moskovische Czaars.
    Het doopbekken, waarvan de reizigers minder spreken, dan van de St. Sophia, is eene zuil van twintig voeten hoogte, rustende op een vierkant voetstuk, door een' sterken grondmuur ondersteund, waarvan het binnenste gedeelte verwulfd, en met schilderstukken versierd is. In het midden van hetzelve is eene fontein, waaruit een ijzerachtig water springt, hetwelk den roep heeft, van zuiver en heilig te zijn, en waaraan vele eigenschappen en mirakelen door de overlevering worden toegeschreven.

106

Dit gedenkstuk, naast den put gelegen, alwaar WLADIMIR de eerste in 871 gedoopt werd, is opgerigt geworden, ten einde de gedachtenis te bewaren van de bekeering des volks, die in het jaar 979 plaats had. Het verheft zich, van groote boomen omgeven, uit de diepte van eene uitgebreide holte, die langs de boorden ven den Dnieper ontstaan is, en wel in den berg, waarop de hooge stad gebouwd is. Ter zijden van dien berg zijn de grafplaatsen van het klooster van St. Anthonius, waar de lichamen van drie en zeventig heiligen bewaard worden, en waar, tijdens het Pinksterfeest, uit alle hoeken van Rusland, bedevaarten heen trekken. Het is, uit hoofde van dit een en ander, dat men de stad Kiof den bijnaam van Heilige heeft gegeven.
    De wijk, Podol genaamd, of de beneden-stad, was in 1811 verbrand geworden; het gemeen, daar woonachtig, gaf ons daarvan de schuld. Toen wij daar doortrokken, was de Dnieper zoodanig buiten zijne oevers getreden, dat elke straat naar eene rivier geleek. De inwoners hadden van het eene huis naar het andere balkplanken gelegd, over welke lieden, met baarden en groote punthoeden, heen en weder gingen. In het vochtige binnen-gedeelte der houten barakken, die men gebouwd had, ter plaatse, waar de huizen gestaan hadden, die door den brand in de asch waren gelegd, onthielden zich kleine dikke huishoudsters, gekleed in pelzen van schapen-vachten, en met katoenen mutsen op: dit zijn de ware Russen. Het rijk gaat vooruit, geholpen door vreemden

107

en door deszelfs bestuur. Het materieel verbetert zich, doch de natie blijft op dezelfde hoogte. Alle prikkeling en kunstmatige kweeking is te vergeefs; zij bevindt zich in het geval van een onvatbaar kind, hetwelk men te veel zaken in eens wil doen leeren; zonder deszelfs verstand te verlichten, wordt deszelfs aanleg vervalscht en bedorven.
    Er is eene vrij bevallige fontein op de marktplaats, die wij zeer druk bezocht, en vrij luidruchtig aantroffen. Daar het regende, zagen wij de zakkendragers hunne baarden uitwringen, en de vischvrouwen hare koopwaren met bladeren van mangelwortels bedekken. Onze zorgvuldigheid, van op de teenen te gaan, ten einde niet beslijkt te worden, wekte den lach van het gemeen op, zonder ons nogtans te beleedigen; eenige der dragers evenwel gingen midden in den modder staan, om ons, als ware het, te beschamen. Eenige kloosters, en vijf of zes kerken, naar den stijl der Bijzantische bouwkunde, met kleine koepels versierd, werpen zware schaduwen op eenen hoop van met planken bedekte hutten.
    De oude stad is, even als Podol, van hout gebouwd, en walgelijk morsig. Zelfs Petscherk levert nier veel meer op, dan huizen zonder bovenverdiepingen, tusschen welke zich dan hier en daar groote huizen verheffen, wier fraaiheid te meer de mismaaktheid der naburige woningen doet afsteken Wij zagen in de straten zeer gemakkelijke sleden tot algemeen gebruik, die des zomers op assen en wie-

108

len gezet worden, en alsdan voor rijtuigen dienen. Zij zijn met een groot los kleed van blaauw laken overdekt, hetwelk men naar goedvinden kan uitbreiden of omrollen, en worden door kleine paarden getrokken, die met naauwe en ligte tuigen zijn aangespannen, om zoo veel te meer hunne fraaiheid van leest te doen uitkomen. De koetsiers schenen ons toe, minder grof en plomp te zijn, dan die der huurkoetsen (fiacres) van Parijs. Het zijn slaven, die door hunne meesters, tegen betaling van een zwaar hoofdgeld, tot het uitoefenen van dit beroep, de vergunning hebben verkregen. Zij zijn naauw gekleed, en dragen eene soort van buis, waardoor zij iets hebben van de aloude kleeding der Romeinsche soldaten.
    Kiof wordt door vier rassen van menschen, in zeden en gelaat van elkander onderscheiden, bewoond: Russen, Polen, Kozakken en Joden. Deze laatsten wonen in de beneden-stad. De Russen, welke zij in alle takken van handel, die deze liefst zonder mededingers zouden willen drijven, overal in den weg staan, hebben den grootsten afkeer van hen; en het zoude bij geene bloote beleedigingen blijven, indien de vrees voor straf, die men te regt dengenen doet wedervaren, die hen mishandelt, hen niet terughield.
    De Russen oefenen verschillende ambachten uit, zoo als dat van wagenmaker, timmerman, schrijnwerker, metselaar, verwer, draaijer, horlogiemaker, winkelier, en meer andere bedrijven. Zij zijn middelmatig van lengte, maar sterk; vele hunner heb-

109

ben, zonder mismaakt van trekken te zijn, iets onbeschofts of gemeens over zich. Zij snijden hun haar rond af, doch kammen het in het lang uit. Zij hebben grijze, kleine en diepstaande oogen, vooruitstekende oogbeenderen, den neus wijd gespleten, en zijn ros, hard en dik van baard.
    De Kozakken scheppen vermaak in alle oefeningen, die beweging en werkzaamheid vorderen. Altijd te paard, zouden zij het zich tot schande rekenen, om te voet te gaan, of met eene slede te rijden. Hunne trekken hebben veel van die der Polen.
    Deze laatsten zijn kroeghouders, want dit is ook al wat zij verstaan, indien zij niet tot de behandeling van het geweer, of tot het drijven van den ploeg gebezigd worden. Omringd van verstandige trafijkanten, hebben zij te Kiof een slecht vertier. Zij zijn goed van vertrouwen, maar ligtgeloovig, ijdel en praatzuchtig; zij hebben ook een openhartig uiterlijk, zijn knap van gestalte, vrolijk van luim, en hebben een welwillend uitzigt.
    Voorts heeft men er Engelsche, Italiaansche, Duitsche en Fransche kooplieden. De Italianen houden er banken, en komen in de Casino's bij elkander, hetzij om te spelen, of wel, om te zingen en te vrijen. De Engelschen zoeken in koloniale waren hun grootste vertier, en brengen hunne avonden, rondom eene vaas met kokend water, gezellig onder elkander door. De Duitschers zijn instrument- of luitmakers, laarzenmakers, zadelmakers, kooplieden in leer, en deze blondharige hoofden verzamelen zich

110

in kroegen, die door brouwers uit hun land gehouden worden. De Franschen drijven er handel in modewaren en wijnen, spelen biljard, en zoeken, zoowel het gezelschap der burgervrouwen met katoenen mutsen, als dat der dames uit de kasteelen, die de klank der citer en het Turksch tapijt eigen zijn.
    Kiof bevat dertig duizend inwoners, heeft verscheidene honderden van kerken, eene Universiteit, alwaar in het Latijn, Grieksch, Fransch, Duitsch, en in de Wiskunde onderwijs gegeven wordt, en tot welke, naar men zegt, vijftien honderd studenten behooren; voorts zijn er fabrijken van verschillenden aard, onder anderen, aardewerk- en kaarsen-fabrijken; ook is er eene klok-gieterij. Het Gouvernement, waarvan deze stad de hoofdplaats is, voert koren en rundvee uit; ook was, honig, tabak, leer, enz.; de bevolking van hetzelve bedraagt een millioen en zes en zestig duizend zielen.
    De Russische kooplieden hebben, zonder juist veel nijverheid te bezitten, eenen handelgeest, die wel wat naar dien der Joden zweemt, namelijk, om de waarde van hetgeen zij te koop hebben, wakker te overdrijven, en dat, wat zij inkoopen, te verkleinen. Baatzuchtig en zeer sluw zijnde, wordt wel eens alleen slechts voor ongeoorloofd gehouden, wat door de wet bestraft wordt. Dikwerf zijn het een goed aantal getuigen, en de vrees voor straf, die hen tot het nakomen hunner verbindtenissen noodzaken. Men heeft lieden aangetroffen, die zoodanige

111

overwinsten hadden gemaakt, dat zij honderd duizend kroonen voor hunne vrijheid besteed hebben.
    Zij zijn, even als de burgers, bij de gebruiken en gewoonten, die vóór den tijd van PETER den eersten in zwang waren, gebleven; want de veranderingen, door dezen vorst te weeg gebragt, hebben geene duurzame werking behouden, dan bij de edelen, wier belangen hij aan zijne oogmerken wist te verbinden, door hun de boeren hunner domeinen in eigendom af te staan.
    Onder WASILAWITZ den tweeden, behoorden de landerijen aan de edelen, die dezelve onder zekere voorwaarden huurden. Zij maakten die eindelijk voor de boeren zoo onvoordeelig, dat deze, uit wanhoop, bij duizenden naar Siberië trokken, alwaar zij van de jagt en visscherij leefden. Maar in 1626, het tijdperk van den dageraad der vrijheid onder den boerenstand bij andere volken, beval Czaar MICHAEL FEDEROWITZ, ten einde het bestaan der landbouwers minder onzeker te doen zijn, dat zij aan den grond zouden gehecht blijven, terwijl de edelen gelast werden, om in hun onderhoud te voorzien. PETER de eerste, die altijd tucht met beschaving verwarde, maakte dezen reeds zoo wreeden toestand nog verzwarender. Van pachters waren zij lijfeigenen geworden; nu werden zij slaven. Wat meer is, hij bevestigde den adel in het uitsluitend regt van landgoederen te bezitten. Dit voorregt strekte zich echter niet in de Ukraine uit; daar bleven de inwoners, onder den naam van Kozakken bekend, vrij.

112

    Heden ten dage bestaat de bedrevenheid der edelen in de Ukraine daarin, van te beletten, dat de boeren eigenaren worden, ten einde hen in hunne afhankelijkheid te houden. Zij verstaan zich onderling omtrent den huurprijs, die in dagen arbeids voldaan wordt, en, zoo dit met de landbouwers niet tot hand komt, huren zij, of wel, koopen zij er in de gouvernementen, waar de wet dergelijken handel toelaat. Met dat al zijn zij, ondanks dit hulpmiddel, minder rijk, dan de heeren in de gewesten, waar de boer het eigendom van den edelman is.
    PETER de eerste ontnam aan de geestelijkheid, om haren invloed te verminderen, derzelver goederen, en vereenigde die met die der kroon. Sinds dien tijd kan men schatten, dat het getal der boeren van keizerlijke domeinen, een zesde gedeelte der landbouwers van geheel Rusland uitmaakt.
    Wij vermeenden, zoo als ik reeds gezegd heb, dat wij den tijd onzer gevangenschap in Kiof, of in de omstreken dier stad, zouden doorbrengen, maar dit gebeurde niet. Tegen de uitdrukkelijke letter der kapitulatie aan, werd door de Russen bepaald, dat het verblijf in deze stad slechts aan zoodanige officieren zou toegestaan worden, welke in staat waren, om te bewijzen, dat zij op hunne eigene kosten konden bestaan. Zeer weinigen van de onzen konden, ook uit hoofde van de moeijelijkheden, die de oorlog in de briefwisseling met onze familiën te weeg bragt, aan deze voorwaarde voldoen. Voor het overige speet het ons niet, om, nu eenmaal aan

113

harde ligging en ontbering gewoon, onze nieuwsgierigheid te kunnen voldoen. Daarenboven dachten wij, dat de gelegenheid, om het inwendige van Rusland, in al deszelfs bijzonderheden, en met weinige kosten, te bezigtigen, zich welligt nimmer in onze levensloop zoude opdoen; dien ten gevolge deden de meesten onzer geene moeite om te blijven. Later vernamen wij, dat sommigen, die, door eene overdrevene opgaaf van de goedkoope levenswijze, besloten hadden, om te Kiof te blijven, genoodzaakt waren gevonden, wilden zij eenigzins fatsoenlijk leven, om in de wiskunde, talen, of in eenige kunsten tot vermaak, les te geven. Het verkeer in deze stad vonden zij eentoonig, zonder smaak, en slordig; de vreemden houden zich meer met zaken, dan met vermaak op, en dat, wat aan de Russische of Poolsche heeren bevalt, vermaakt ons niet. Niettegenstaande de aanwezigheid der Universiteit, of de zoogenoemde vcrzameling van Grieksche handschriften, die den monniken van den zuidelijke stad toebehooren, is er geen hulpmiddel door boeken te vinden. Ellendige dagbladen, dewijl die in een land, onder eene willekeurige regering, steeds onderworpen zijn; slechte herbergen, nog erger kosthuizen, geen schouwburg; met de mannen betrekkingen zonder belangstelling, en met de vrouwen vermakelijkheden, die niet bevallen; want, naar het scheen, ontbreekt het haar veel aan begaafdheden en denkvermogens, daarin veel van de Poolsche vrouwen verschillende, die bijna allen in verstand uitmunten.

114

    Den 19den, kregen wij order om te vertrekken, en den 20sten, 's morgens te acht ure, gingen wij op weg naar Woronets, de hoofdplaats van het Gouvernement van dien naam.
    De brug van Kiof bestaat uit balkplanken, plat liggende op houtvlotten, die aan elkander in rijen vastgemaakt zijn. Zij is 1600 schreden lang. Anderen vindt men over den geheelen Dnieper niet, aan wiens oevers vele molens, op pontbruggen gebouwd, zijn aangelegd.

—————

GOUVERNEMENT VAN TZERNIKOW.

    Isna is een vlek met houten huizen, door Kozakken en Russen bewoond, die, te midden eener gelijke armoede, in goede  verstandhouding leven. Zij zijn landbouwers en kooplieden tevens; hunne waren, op vooruitstekende planken geplaatst , worden den voorbijgangeren ten toon gesteld, door vrouwen, in wier oogen men te vergeefs de uitdrukking van een minzaam en teeder gevoel zoeken zal. In hunne woningen, met levendige heggen omringd, en wel voorzien zijnde van varkens en gevogelte, ontbreekt het niet aan de gelegenheid, om goede spijze te kunnen genieten. Ik werd bij een' schoenmaker gehuisvest, in wiens vertrek eene zoo groote kuip met huiden stond, dat men zich naauwelijks keeren konde. Twee makke tortelduiven vervrolijkten dit naar

115

verblijf door hare liefkozingen en haar gekir. Twee kleine vensters met glasruiten zagen op de straat en in het veld uit. Telkens liet onze hospes zijn werk staan, om kruisen te gaan maken, voor een beeld van ST. NIKOLAAS den Wonderdadigen, ter eere van wien te Kiof eene kerk is gewijd; waarna hij dan weder in zijne kuip ging morsen, met dreigende blikken zich tot ons wendende. Als wij hem iets vroegen, rigtte hij zich overeind, en op de borst slaande, zeide hij: „Ik ben een Kozak.“ Ook had zijn zoon, een jong mensch, van ongeveer twintig jaren, dikwerf die uitdrukking in den mond. Wanneer wij, uitgaande, onze degens aandeden, vatte hij de sabel en de lans van zijnen vader, en liep daarmede rondom de kuip, met trotschheid ons het koperen kruis wijzende, dat hij op den grijzen vilten bol, die zijn hoofd bedekte, had vastgemaakt; alsdan was het vooral, dat hij zich beijverde, om bij herhaling uit te roepen: „Ik ben een Kozak! ik ben een Kozak!“
    Het is eene daadzaak, dat deze natie een levendig gevoel heeft van hare meerderheid boven de Russen, door het voorregt van vrij te zijn; derhalve, wil zij volstrekt maar niet met de Russen gelijk gesteld worden. Niettemin laten de Russen niet na, haar te verachten.
    Te Isna dragen man en vrouw beide, uit hoofde van het slijk, groote wijde laarzen, met eene dunne zool, maar met een hoog opstaand ijzer voorzien, en gaande tot over de knie wordende over de schoenen

116

van boomschorsen, die zij aan de voeten hebben heen getrokken. Men kan zich niets wanstaltiger voorstellen, vooral voor de vrouwen. De kleederdragt der mannen is, zoo als die reeds beschreven is. Zij dragen, even als de vrouwen, (zijnde dit eene algemeene mode in Rusland,) in plaats van kousen, bindsels van linnen, die met koorden en lissen worden vastgemaakt. Wij zagen op het kasteel oude dames, met de kleederdragt onzer grootmoeders, een' sleepjapon, gepoederde pruiken, en een medaillon dragende. Zij werden vlijtig bezocht door eene soort van reus, puistig van aangezigt, die haar alle avonden de lange geschiedenis der groote daden van SUWAROW, in wiens leger hij als koerier gediend had, kwam vertellen. Deze goede lieden behandelden ons met eene welwillendheid, die al vrij wat in het smadelijke viel. Men had ons onderworpen, om tweemaal daags appèl te houden, hetwelk in het binnenhof van het kasteel plaats had: bij afwezendheid van den intendant, liet de koerier, en somwijlen zelfs de oude dames, ons in rijen staan, om ons te tellen.
    De boeren zijn slechts drie dagen in de week in het landbouwwerk der barons, en zouden hun bestaan vrij goed hebben, indien zij zich niet aan den drank te buiten gingen, waardoor al de vrucht van hun werk naar de branderijen gaat. Deze branderijen behooren aan den staat, die dezelve aan den kleine adel verpacht, waardoor al het geld, dat bij het volk in omloop is, daar heen komt.

117

     De boeren in de Ukraine zijn slechts ootmoedig en nederig voor hunne meesters, te dien aanzien meer hoogmoed des harten en des verstands aan den dag leggende, dan de Poolsche boeren; zij leven ook inderdaad onder een minder vernederend juk, wordende de Gouverneurs der Provinciën bijzonderlijk belast, om hen tegen de plagerijen der heeren te beschermen, hetgeen in Polen geen plaats heeft. De Russische boeren houden niet van zitten; zij zijn of staande of liggende, en op reis laten zij zich voortslepen.
    Van Isna af tot aan het oostelijk uiterste van Ukraine, dat is, tot Woronets, ziet men noch keijen noch steenen. Het land is uitermate vruchtbaar in koren, vlas, hennep en beesten-voeder; maar het levert geen hout op. De inwoners gebruiken veel stroo in deszelfs plaats. Zij verbruiken veel gezoute visch. Op den middag stoppen de vrouwen den oven met eene blikken plaat toe, en dragen de grootste zorg, om denzelven tot des anderendaags in dien staat te laten. Zij hechten nare denkbeelden aan de schending van dit gebruik, hetwelk door hunne voorouders, die, even as de Russen van den huidigen dag, gebrek aan brandstoffen hadden, onder het gebied des bijgeloofs gebragt was. Onze soldaten dit willende trotseren, haalden zich dikwijls onaangenaamheden op den hals.
    Ook dient de oven hier insgelijks tot legplaats voor het gezin, maar de inwoning is er zindelijker dan in Polen.

118

    Wij kwamen nu in eene geheel ontbloote landstreek, met lijnregte en ontzettend breede wegen, die met rijen boomen, die niet groeijen, beplant zijn, staande zij te kwijnen in de omheiningen, die er tegen het knabbelen van het drijfvee omgevlochten zijn. De meeste zijn dood. De voerlieden maken allen op deze landwegen een spoor, waar zij elkander steeds in den weg rijden, terwijl het andere gedeelte des wegs, met dik lang gras begroeid, eene voort-loopende vaart gelijkt, waarvan het water, ligtelijk bewogen, den groenen weêrschijn der boomen vertoont.
    Regts en links bespeurden wij dorpen, door een groot getal korenbergen omringd. Met een onbevallig uiterlijk kwamen de boerinnen, met de handen kruisselings in de mouwen gestoken, zich langs den weg plaatsen, om ons te zien doortrekken. Zij werden slechts zeer weinig door onze aanlokkingen bewogen. Dadelijk namen zij hare ernstige houding weder aan. De lucht was zacht en vochtig; de grond zwart en week; terwijl de graauwe sombere hemel, met donkere wolken aan den gezigteinder bezet, alwaar, aan een' verlichten hoek, zich snelrijdende ruiters vertoonden, ons de naargeestige oude historieprenten voor den geest bragt.
    De boeren zagen ons, of met vastheid, of met onverschilligheid aan. Degenen, die gediend hadden, plaatsten zich met trotschheid, met eene lans in de hand, voor de deur, ons te kennen gevende, dat zij Kozakken, en dus vrije mannen waren; wes-

119

halve zij van alle diensten, behalve die van de krijgsdienst, bevrijd waren; en, dien ten gevolge, ons het binnenkomen in hunne huizen weigerden. Maar met behulp van eenige slagen met het plat van de sabel, baanden wij ons eenen weg, en, daar zij nog wel zoo goed drinken als vechten, waren eenige glazen brandewijn, op de aan hen toegebragte wonden edelmoedig ingeschonken, genoegzaam, om den vrede onder ons te herstellen. Wij behielden dien het best, door hen op eene beslissende wijze aan te spreken, de schoone kunne niet te liefkozen, dan in hunne afwezendheid, en vooral, door in gereed geld alles te betalen, wat door hen geleverd werd.
    Zij zijn zeer godsdienstig, maar daarbij zeer verdraagzaam. Iemand, die hunne kniebuigingen zou willen bespotten, zouden zij de bijl naar het hoofd werpen; doch zij zouden dienzelfden man God op zijne wijze laten aanbidden, zonder er zich in het minst aan te ergeren, als dit in hunne oogen vreemd toescheen. Zij gelooven, dat alle menschen in den hemel zullen komen; alleen vermeenen zij niet van de minst begunstigden te zullen zijn. Zij waren zeer tevreden over de eerbewijzing, die wij St. Nikolaas, uit hoofde van hunne denkwijze, bij het ingaan hunner hutten, betoonden; en meer dan eens kwamen wij de uitbarsting hunner gramschap voor, door de onbesuisdheden onzer bedienden te weeg gebragt, met ons voor het beeld van dezen heiligen te buigen.

120

    Zij vervaardigen teenen horden, om er hunne schapen in de weiden mede te omheinen, en er huisjes, tot berging voor gereedschap , zaad en vlas, van te maken. Bij streng weder worden hunne paarden, varkens, rundvee, schapen en gevogelte daarin gehuisvest. Wij verkozen die boven het vertrek met den oven, en het gelukte ons dikwerf daarvan redelijk goede woningen te maken. Wij waren ten minste alsdan van rook, ongedierte, gekibbel en vochtigheid bevrijd.
    Baturin, waar de onafhankelijkheid der Ukrainsche Kozakken een einde nam, ligt op eene hoogte, waarvan de glooijingen met boomen en struiken bezet zijn: eenige ommuurde tuinen vergrooten den omtrek van deze stad, alwaar men twee vrij fraaije kasteelen ziet, die aan de familie van SUWAROW behooren. Zij is treurig en slecht bevolkt, maar nog al redelijk welgebouwd. De Sem vloeit aan haren voet. Tot vier malen toe, trokken wij, in een vrij kort tijdsbestek, over deze kronkelende rivier. Schoone weiden worden door dezelve bespoeld, en hare stille wateren rollen langzaam voort, onder het droefgeestig geruisch der bladeren van het rijshout, waarmede de oevers beplant zijn. Deze rivier is breed, en veroorzaakt vele overstroomingen.
    Wij waren dagelijks genoodzaakt, des morgens zeer vroegtijdig te vertrekken, ten einde , met behulp der nachtvorsten, droogvoets te kunnen gaan. Zonder deze voorzorg zouden wij niet geweten hebben, hoe door den modder heen te komen. De

121

Russische majoor bleef dikwijls achter, niettegenstaande men somwijlen acht paarden voor zijn Duitsch kalesje spande.
    Des zomers zoude de artillerie, in spijt van alle pogingen, onmisbaar in deze wegen blijven steken.
    Tot Kiof toe, hadden wij het bestuur, als ware het, over ons zelven gehad; wij gingen naar de herbergen, verdeelden ons volk in de dorpen, en bepaalden het getal der karren voor onze bagaadje. Daarentegen bekwamen wij niets, noch soldij, noch levensmiddelen, al de oorlogskosten kwamen ten laste der ongelukkige Poolsche boeren. Maar toen wij den geheiligden grond van het eigenlijk gezegde Rusland bereikt hadden, verkreeg alles eene andere gedaante. Wij moesten toen met meer orde marcheren, op hetzelfde uur vertrekken, en de beide zijden van den weg op twee rijen bezetten; men gaf ons soldij: wij ontvingen zeven piétaks ¹) daags, (ongeveer 10 stuivers) en onze manschappen twee. Met deze som moesten wij al onze benoodigdheden bestrijden. Zij was daartoe ook genoegzaam, daar het in dit vruchtbare, maar slecht bevolkte land, goedkoop te leven is: eene zekere spijs, van zemelen en wilden honig vervaardigd, brood en gereedschap worden den reiziger om niet gegeven. De Russische officieren, toen meer regelmatig gekleed, hielden tweemaal daags appèl over hunne troepen. Zij begaven zich nu niet meer naar de kasteelen in de omstreken, alsof zij er meesters van waren; en de klagten der geringste boeren, al waren die ook te-

    ¹) 1 piétak, paetak of pjatak = 5 kopeken. 1 kopeke = 1/100 roebel.

122

gen de officieren gerigt, werden door den majoor aangehoord, die niet naliet, om de verstoorders der goede orde te vervolgen; want de wetten zijn hier niet krachteloos, en het is niet genoeg, om maar van adel en buiten haar bereik te zijn.
    Het Gouvernement van Tzernikow bevat iets meer dan een millioen inwoners.

—————

GOUVERNEMENT VAN KOURSK.

    Dit Gouvernement is in het genot van eene gelukkige luchtsgesteldheid, heeft overvloed van koren en gierst, bevat eenige ijzermijnen, pleistergroeven, vruchtbare weiden, eenen tot den akkerbouw bijzonder geschikten grond, en eene bevolking van negen honderd twintig duizend zielen. Het is verdeeld in 15 districten, die elk den naam der hoofdplaats voeren.
    Rijlsk, aan de Sem, is eene vrij bevallige stad, geheel in den Russischen smaak gebouwd. Breede en volkomen lijnregte straten, allen op eene groote plaats uitkomende, in het midden van welke eene kerk prijkt, versierd met kleine koepeltorens, die groen, verzilverd of verguld zijn; voorts wit bepleisterde huizen, met eenen hof er achter; vierkante plaatsen, die zoo ruim zijn, dat de boeren er dwergen schijnen; met palen afgestoken straten, die weggenomen worden, naar mate de bevolking toeneemt. Zooda-

123

nig zijn die steden, welke, uit hoofde harer uitgestrektheid, bij den eersten opslag gewigtiger schijnen, dan zij inderdaad zijn. Wij vergeleken dezelve bij die kostbare boeken, waarin men, om zoo te zeggen, bijna niets vindt, dan groote randen en bladen wit papier.
    De inwoners van Rijlsk, behendiger in handwerken, dan wel met verstand begaafd, worden gezegd uit te munten in kunsten, waarover zij zelven weinig weten te oordeelen; want zij zijn eigenlijk maar navolgers. De onzekerheid in hunnen smaak, maakt, dat zij zich niet minder moeite geven tot bereiking van het slechte, dan van het goede. Hunne geheel kunstmatige beleefdheid bepaalt zich blootelijk bij de uiterlijke gebaren of gebruikelijke woorden. Deze zijn voor hen eene zaak van voorgeschreven tucht of bevel, waaraan zij zich wel wachten zullen iets te veranderen. Zoo doende spelen zij in eene taal, die zij niet verstaan, hunne rol voort, totdat die door den dood ten einde loopt.
    Inmiddels heeft de beschaving er zoo veel voortgang gemaakt, dat de liefde hier niet met stokslagen vergezeld gaat. Hunne vrouwen verkeeren in een' zachteren toestand dan de dorpbewoonsters; want op het platte land zijn de oude gebruiken nog veel in zwang. Minder plomp gekleed dan onze boerinnen, dragen zij witte linnen mouwen, en een' gekleurden rok, die door geborduurde schouderbanden, met een' dergelijk geborduurden dwarsband, onder de borst wordt opgehouden; eene zoo veel te meer gunstige

124

wijze van opschik voor de omtrekken van den hals, vermits zij geen keurslijf of korset dagen. De meisjes dragen hare haren, als een maagdelijk tooisel, glad gestreken; dezelve worden met een' linten strik aan het achterhoofd vastgemaakt, en dan in twee nederhangende vlechten verdeeld. De getrouwde vrouwen zijn met oorsiersels, en met ringen aan de vingers en om de armen, opgeschikt. Zij waren oplettend en niet ongevoelig, of wij haar door een' goedkeurenden glimlach eenige hulde bewezen.
    Bij de Russen is het gemeen, zoo lang het in rust blijft, traag en lomp; maar geraakt het ook eens in woede, dan wordt het afgrijselijk en schrikverwekkend. Zij beweren, dat het onze iets onnoozels en stomps heeft, het zij zoo; ik stem toe, dat ons gemeen al zeer leelijk is, doch dat het hunne het afzigtelijkste van Europa te noemen is.
    Wij vonden te Rijlsk eene afdeeling van ons volk, welke, van Brzescie, met groote dagmarschen, vertrokken zijnde, ons ongeveer acht dagen vooruitgekomen was. Wij lieten hen in deze stad, welker omtrek enkel modderpoelen, zandige en schaduwlooze wegen oplevert. De meeste onzer officieren hadden reeds maatregelen genomen, om zich zoo min mogelijk te vervelen. Zij verhaalden ons, dat zij het gezelschap der edellieden en beambten van het distrikt verkozen hadden. De eerstgenoemden zagen niet zonder weêrzin de voortgaande vrijmaking der boeren van de kroon, en van die der groote heeren, die door deze, meer baatzuchtige dan menschlievende,

125

handelwijze, de gunst van den Keizer zochten te verdienen; even min waren zij tevreden over het afschaffen van lijfstraffen tot bekentenis, als hebbende men bij de regtbanken, in derzelver plaats, het afleggen van den eed op den Bijbel ingevoerd; want, volgens hun zeggen, zouden de boeren, door gierigheid en boosheid gedreven, met ter zijdestelling van een godsdienstig beginsel, niet vreezen valschelijk te zweren, als hun belang met het bekennen der waarheid in strijd kwam. Veelvuldige malen waren wij in de gelegenheid, de waarheid hiervan op te merken; maar niettemin is het beter, dat de wetten door te veel zachtheid zondigen, dan door het tegenovergestelde.
    Het verblijf onzer troepen zal in dit land niet geheel en al nutteloos geweest zijn. Er waren onder onze soldaten uitmuntende werklieden, die den Russen eene veel betere wijze van werken leerden kennen, waarvan zij tot hiertoe niets wisten. Zij gaven hun voorschriften, dienstig voor den landbouw en de veefokkerij, en wisten alzoo vele vooroordeelen te ontwortelen; niet minder wisten zij zich ook bij de vrouwen in te dringen.
    Koursk, de hoofdstad van het Gouvernement van dien naam, is eene groote fraaije stad, 24 mijlen van Rijlsk gelegen: PETER de Groote bestuurde zelf den aanleg derzelve. Zij is op eenen berg, aan den zamenloop der Touskara en Koura gebouwd. De voornaamste straat is lijnregt, zeer lang, en meest overal met fraaije huizen bezet, waarvan het grootste

126

aantal van steen zijn. De tusschenruimten zijn met palen besloten; zij heeft eene bogt in derzelver midden, even als de reep van eene pont, die aan de beide oevers eener rivier is vastgemaakt, of wel, als het beweegbaar beeld van den boog eener brug, die door het water wordt teruggekaatst: deze buiging verschaft aan het oog eene zeer aangename werking. De stad, omringd door boomgaarden, die om de schoone vruchten, welke zij opleveren, vermaard zijn, wordt bewoond door een' beminnelijken, en met geene bezigheid bezetten adel, die zich enkel op vermaken toelegt. De dames volgen onze modes met eene schroomvallige naauwkeurigheid; zij zijn eer bleek dan blank, en het gebrekkige in hare vormen, zegt men, weten zij met veel behendigheid te verhelpen.
    Te Koursk heeft men eene grondschool, een hospitaal, eene normaalschool, vrij goede kosthuizen, tuinen en verliefde dichters; men maakt er veel werk van dansen, bijeenkomsten en plaisierpartijtjes. Ik was gelogeerd bij eene mevrouw PAPOF, eene weduwe van 36 jaren, kort van postuur, blank en welgezet. Zij woonde in een klein houten huis, even als een groote koffer, op vier blokken geplaatst. Ik zag in hare kamer niets dan een bed zonder gordijnen, zes of acht stoelen, een' spiegel met eene vergulde lijst, en eene soort van kas (buffet), met glazen ramen, die in lood gezet waren. In een' hoek van de zaal was de nis met het beeld van St. Nikolaas, dien men den bijnaam van Onder-God der

127

Russen heeft gegeven. De muren waren behangen met gemeen blaauw papier; een katoenen gordijn, zonder franje of boorden, werd op eene ijzeren roede voor het venster geschoven. Op den schoorsteen stonden koffijkoppen; aan de eene zijde het afbeeldsel van Keizer ALEXANDER, en aan de andere dat van den Generaal PLATOW, beide vrij bont gekleurd, in lijstjes van vier stuivers het stuk. Eene lamp, aan den zolder vastgemaakt, hing juist voor het gezigt van het beeld des heiligen NIKOLAAS; de deuren waren, ter plaatse, waar men die open- of toedoet, als met smeer overdekt.
    Mevrouw PAPOF ontving de fatsoenlijkste lieden van het land bij zich, en men hield het er voor, dat zij volkomen wel gemeubileerd en gehuisvest was.
    Des avonds ontving zij bezoeken. De binnenkomende heeren namen de handen der dames, en kasten dezelve, terwijl deze de heeren op de wang omhelsden. In Polen is het gebruik, dat, wanneer het gezelschap van de eene kamer naar de andere gaat, de vrouw van den huize alléén bij de hand derwaarts wordt geleid; vervolgens gaan de andere dames te zamen, en de mannen volgen daarop.
    Er werd thee voorgediend; mevrouw PAPOF toonde mij eene zilveren koffijkan, en vroeg mij, of men zich in Frankrijk wel van zulke fraaie dingen bediende? Op deze vraag kreeg een jong mensch, die verscheidene jaren te Parijs gewoond had, eene kleur; hij had, na dien tijd, eenige andere hoofdsteden bezocht, en te zijnent geen gunstig verslag van

128

de Fransche zamenleving medegebragt. Hij vond die stijf, omslagtig, en beweerde, dat het te veel moeijelijkheid inhad, om er te worden toegelaten, dan dat een vreemdeling zou kunnen hopen, om er in den smaak te vallen. „Den Engelschen,“ vervolgde hij, „schijnt zij aangenaam te zijn, als voor hen eene ontspanning opleverende, dewijl hunne gezelschappen nog veel meer koelheid en dwang aanbieden; maar zij staat Duitscher, Italianen en Spanjaarden geweldig tegen, wijl deze natuurlijke oorspronkelijkheid boven alles verkiezen, en eenen afkeer hebben, van naar geestigheid te jagen. Te Berlijn en te Weenen onderhoudt men zich over zijne vrouw en kinderen, iets, dat men in Frankrijk niet durft doen. In Spanje praat men bij het licht van eene waskaars, die aan het uiterste einde van het vertrek geplaatst is, en met een zachte stem, van alles, wat men wil van gekheid, van aardigheden, van liefde, enz.; eene zachte en ligte muzijk, die men niet verpligt is te hooren, laat staan die toe te juichen, volgt, of gaat te midden van het gesprek voort. Een ieder behoudt daar zijn karakter, en niemand denkt er aan, om het belagchelijke van zijnen buurman uit te jouwen; en terwijl in Frankrijk, waar elk gezelschap als een strijdperk van spotzucht en ijdelheid te beschouwen is, een bal of groote avond-partij voor eene vrij moeijelijke zaak gehouden wordt, zoo vertoont zich een ieder te Weenen, te Florence, te Madrid, of te Petersburg, met

129

eene vertrouwelijkheid, die de genoegens van een' ieder, en het vermaak van allen in de werkt.“
    „Ik geloof,“ voegde hij er nog bij, „dat de Fransche vrouwen harer oude vermaardheid alleen waardig zijn bij eene naauwe vriendschap, en dat het dus strelend is, om haar echtgenoot, broeder of minnaar, maar geenszins, om blootelijk hare goede kennis te zijn.“
    Des avonds kregen wij bezoek van eenen liefhebber van nieuwstijdingen, die ons de intrede van PLATOW in Parijs aankondigde; zegevierend zwaaide hij met zijn nieuwspapier. De dames hielden, gedurende zijn gezwets, als ware het, om mij te ontzien, de oogen nedergeslagen. Eenige heeren wenkten hem om te zwijgen; hij begreep dan ook, dat zijne blijdschap mij zou kunnen kwetsen, en vertrok. Deze voorzigtige handelwijze trof mij te meer, daar het de welwillendheid van allen, en niet blootelijk de beleefdheid van een' enkelen persoon, duidelijk te kennen gaf.
    Toen het nacht begon te worden, vroeg ik naar mijn bed; maar, volgens het gebruik der edelen van minderen rang, en van den burgerstand, was er maar één bed in huis. De dienstboden lagen, of op stroo, of maar eenvoudig op den grond. Men bood mij de herbergzame mat, met eene ronde rol voor het hoofd, aan; dit ziende, sloeg ik een' zekeren gevoeligen blik van verwijt op mevrouw PAPOF, die ten gevolge had, dat zij mij eene der

130

zes matrassen van haar bed afstond, welke de eerste was, die ik, sedert wij Kiof verlaten hadden, te zien kreeg.
    De marktplaats te Koursk is groot, welgebouwd en bestraat. In barakken, die eenigzins naar eene rij van kermiskramen geleken, en die eerst onlangs waren opgezet, onthielden zich Joodsche wisselaars, met snoeren van groote witte en zwarte kralen in de hand; elk hunner had een tafeltje voor zich staan, met mandjes, in afgedeelde hokjes, stukken goud en zilver van verschillende landen, benevens roebels in papieren munt, bevattende. Ons bemerkende, stonden zij dadelijk op, ons met schelle stemmen toeroepende: „Verwisselt uw geld, heeren!“ Waarna zij weder gingen zitten, zich met hunne snoeren, onder het prevelen van Hebreeuwsche woorden, bezig houdende. Deze Joden hadden even zoo veel deftigs over zich, wanneer zij zich stil hielden, als gemeens, wanneer zij in beweging geraakten, of aan het praten kwamen. Zij droegen, even als in Polen, een' naauwen overrok, de baard in zijne geheele lengte, losse haren, en eene bonten muts. In de dorpen ziet men ze niet; de edellieden en de Russische boeren doen liever hunne zaken zelven af.
    Er zijn vele vreemdelingen te Koursk, bijzonder Duitschers; zij zijn weinig bij de aanzienlijken des lands gezien; over het geheel genomen, is een aanbevelings-titel in Rusland van groot nut, om er als vreemdeling te komen. Deze afkeer is, voor

131

het overige, niet zonder grond; de vreemdelingen ontveinzen te weinig de minachting, die de verkeerdheden en de barbaarschheid der natie, op wier onkunde zij voordeel komen zoeken, hun inboezemen. Ook brengen hunne meerdere kennis van den handel en hun uitgebreid krediet het mede, dat zij, door hunne mededinging, de fortuin der inlanders, die daar niet tegen bestand zijn, benadeelen; eindelijk worden zij door het bestuur voorgetrokken, hetwelk, tot voortzetting van deszelfs oogmerken, hunne begaafdheden van nooden heeft; en het is er verre van daan, dat de Russen, die lang na niet zoo zeer op die weldaden der beschaving gesteld zijn, die het bewind verlangt, eene genoegzame vergoeding zouden vinden in die verlichting, die door de vreemden in het land verspreid wordt.
    Koursk bevat twaalf duizend inwoners, en iets meer dan twee duizend huizen; zij is vermaard door haar leder en pelterijen. De Tartaren hebben, in de zeventiende eeuw, onder hare muren twee veldslagen verloren, en het klooster Znamensk, alwaar, uit hoofde der achting, waarvan hetzelve het voorwerp is, mirakelen worden opgemerkt, is ter nagedachtenis van eene op dat volk, tegen alle verwachting, behaalde overwinning gebouwd geworden.
    Het was buitengemeen fraai weder, toen wij daar aankwamen. Het ongewone gezigt van eene zindelijke en levendige stad, bloeijende boomgaar-

132

den, het gezang der vogelen, en de vergulde pracht der zonnestralen, onze harten tot vrolijkheid stemmende, deed ons al, wat ons omringde, met welgevallen aanzien. Onder de officieren, die bij den terugtogt uit Moskou gevangen geraakt, en te Koursk gelegerd waren, werden diegenen, die eenigzins smaak, geest, of zelfs maar goede manieren aan den dag legden, bij de rijke heeren zeer gezocht, en bij de dames met minzaamheid ontvangen; andere verkozen de ongedwongene levensmanier van eene kleine garnizoens-stad, en bragten den dag, met een stokje in de hand, al zwetsende, langs den waterkant door, zonder aan iets wezenlijks te denken, of hielden zich slechts met eenige jonge meisjes op, aan wie zij veel van onze jonge Fransche meisjes vertelden, om haren naijver op te wekken. Zij zeiden ons, dat zij, geplunderd zijnde geworden, door hunne tegenwoordige ontblooting verstoken waren, de fatsoenlijke gezelschappen op te zoeken; zij ontvingen even als wij, zeven piétaks daags; het gemeen, geenszins over hunne overdaad gebelgd, betoonde hun dan ook geene de minste kwaadwilligheid.
    Zij vertoonden ons eenige nommers van de Rijks-courant, die de Franschen al te zamen, en hun Gouvernement in het bijzonder, zeer havende. De Russische instellingen, in vergelijking gebragt met dezulken, die bij ons in zwang zijn, werden ver boven de laatsten gesteld; en de bestendige lezers werden dagelijks op een artikel onthaald, strekkende ten

133

duidelijken betooge, dat de Russische natie, buiten eenige vergelijking, de grootste en doorluchtigste der wereld was.
    De grond is, eene mijl van Koursk af, vrij zandig, niet zeer vruchtbaar, en doorzaaid met planten, wier gele bloemen zich als piramiden vertoonen, ik meen, dat zij verbascum genoemd worden. Een weinig verder, was de grond zoodanig met moerassen doorsneden, dat wij genoodzaakt waren, verre omwegen te maken, want men heeft er geene wegen door heen gelegd. Deze moerassen strekken zich, op eenige plaatsen, tot bij de dorpen uit; men maakt alsdan twee rijen van posten, tusschen welke digt gewerkte horden worden gelegd; in het midden wordt alsdan stroo, takken, zand, aarde, enz. geworpen. De boeren begeven zich niettemin met hunne wagens op deze slechte wegen, die, uit hoofde van de losse bouwstoffen, waarvan zij vervaardigd zijn, niet zelden plotseling inzakken, en door het water bedolven worden. Zij zijn buitengewoon veerkrachtig, zoodat wij dikwijls verpligt waren, onze pantalons tot aan de kniën op te stroopen, en, barrevoets, met groote behoedzaamheid te marcheren, om er eenigermate zonder hinder door te kunnen komen.
    Den 20sten April, werden drie van onze officieren, die zich te ver van het dorp, waar wij vroegtijdig aangekomen waren, verwijderd hadden, door de boeren aangerand, op den grond geworpen, geslagen en en bestolen. Met bloed bedekt, en met ge-

134

scheurde kleederen kwamen zij weder bij ons. Ons rondom hen vereenigende, maakten wij ons dit droevig voorval al aanstonds ten nutte, door te overwegen, hoe wij ons tegen de bevolking van het land, waar wij nu binnentrokken, het best in veiligheid zouden stellen, toen de daders van het feit ons voorbijtrokken. Op het gezigt hunner slagtoffers, die zij vermeenden, met het verbinden hunner wonden bezig te zijn, en die zij bij gevolg niet op hunnen weg dachten te ontmoeten, zochten zij dadelijk de vlugt te nemen; maar wij haalden hen in, en bragten hen bij den Russischen majoor, die, onze aanklagt vernomen hebbende, hen, gebonden, en aan de voeten geboeid, in eene wagenschuur liet werpen. In dezen toestand verdroegen zij onze blikken met eene dreigende onbeschaamdheid, zonder dat zich eenige de minste ongerustheid bij hen vertoonde. Het schijnt, dat men in Rusland, bij dergelijke misdrijven, zeer toegeeflijk is, ten minste, zeker beambte, in een' zwart gekleeden rok, slordig uitgedost, dragende, in plaats van kousen, stroo in de laarzen, gaf ons, met eene zekere gemaaktheid, zich in ontkennende termen uitdrukkende, te kennen, dat onze roovers zekerlijk geene andere straf te wachten hadden, dan die zij thans ondergingen; dat hij er voor instond, dat dezelve geene vier en twintig uren zoude duren, en dat, zoodra wij de hielen geligt hadden, men hen weder in vrijheid zoude stellen. Wij begrepen de fijne scherts van mijnheer den ambtenaar, die ons eenvoudig beschouwde, als der

135

bescherming der wetten van zijn land niet waardig te zijn. Het zij zoo, maar zeker is het, dat in Rusland, althans wat de boeren betreft, de regters naar hun welbehagen veroordeelen of vrijspreken, en dat de billijkste onder hen, zonder zich aan de letter der wet te houden, zich vergenoegen, met de straf in verhouding te brengen met de aangebragte schade. Deze wijze van regtspleging zoude zoo veel slechter niet zijn, dan eenige andere, indien zij niet noodzakelijk alles aan de willekeur overliet.
    Tegen onze verwachting vonden wij de zeden der landlieden van het Gouvernement van Koursk zeer zacht en vreedzaam. Het kwam ons zelfs voor, dat zij met eene ruim zoo werkzame verbeelding, als die van de omstreken van Kiof begiftd waren. Op het gerucht van onze komst, kwamen zij uit hunne huizen, en zich bij den ingang der dorpen bij elkander verzamelen, de mans aan de eene, en de vrouwen aan de andere zijde. Het was klaar te begrijpen, dat, naar den van ons uitgeganen roep, zij geringe gedachten van ons moesten hebben; naderhand deden eenige vlugge bewegingen, onze oefeningen in het schermen, en andere bedrijven van behendigheid, onzen verduisterden roem weder op nieuw bij hen te voorschijn komen. De vrouwen betoonden ons meer belang, en lieten meer nieuwsgierigheid blijken. Wij waren het onderwerp van haar onderhoud. Eenige fraaiheden, die wij nog behouden hadden, maakten haar oplettend. De snede en kleur van onze kleederen troffen haar meer,

136

dan de fijnheid van ons linnen en andere stoffen; maar niets scheen haar prachtiger toe, dan onze vergulde knoopen; de rijkste stoffen van cachemire trokken minder de aandacht in onze steden naar zich, den deze voorwerpen van eerste noodzakelijkheid in deze afgelegene oorden. Konden zij die niet hij ruiling bekomen, zoo werden die ons des nachts, wanneer wij sliepen, wel eens afgestolen.
Er werd dikwerf in hare gesprekken van Parijs gewag gemaakt: bij dezen naam, dien zij altijd met nadruk uitspraken, verkregen hare gebaren eene meerdere verhevenheid. Om des te beter hare gedachten, die zij te dezen aanzien hadden, te doen kennen, teekenden zij somwijlen de zonderlingste figuren in de op den haard van den oven liggende asch, meenende daardoor de beroemde gebouwen in Frankrijk af te schetsen, en wij werden alsdan heel deftig daarbij geroepen, om, door onze toestemming, de juistheid dezer afbeeldingen, naar hare zwakke begrippen, of naar hare verbeelding vervaardigd, te bevestigen.
    Eene dezer, vrouwen toonde ons eens een' ouden snuiter, dien zij zorgvuldiglijk in een linnen lap bewaarde. Zij was volkomen onkundig, waartoe die gebruikt werd, maar deed denzelven, in het bijzijn harer kennissen, met groote blijken van vermaak en trotschheid, open en toe. Wij konden niet te weten komen, hoe zij er aan gekomen was; en vermits de landlieden aldaar zich, tot verlichting, slechts bedienen van een lang harsachtig hout, dat in eene opening wordt gestoken, zoo was het ons onmo-

137

gelijk, haar het doel van het werktuig te doen verstaan.
    Eenen jas dragende, van binnen geheel met blaauw fluweel gevoerd, waren zij daarover, zeer in gepeins, vermits deze kleur veelal door voorname geestelijken gedragen wordt. Ik vooronderstel, dat zij mij, of voor eene soort van toovenaar, of voor eenen geneesheer hielden, want deze twee bedrijven worden bij haar voor gelijksoortig gehouden; overigens gelooven zij, dat eenige lieden hunne menschelijke gedaante met die van eenig dier kunnen verwisselen. Zij zeiden ons, dat zij wel wisten, dat NAPOLEON aan PLATOW ontsnapt was, doordien hij zich, bij tijds, in een hert had veranderd. PLATOW vervolgde hem nu onder de gedaante van eenen hazenwind, en NAPOLEON zou bijna in zijne magt geweest zijn, maar toen veranderde deze zich in eenen snoek. PLATOW, nu geen' raad meer wetende, liet het er bij berusten.
    Somwijlen werden eenige redenaars op ons afgezonden, die in onze vertrekken aanspraken kwamen doen. Wij lieten hen begaan, en gingen met onze spelen voort. Zij, van hunnen kant, lieten, ondanks onze weinige oplettendheid, niet na, met kracht van woorden aan den gang te blijven, van tijd tot tijd tongslagen bezigende, zoo als men die tot het aanzetten van een paard gebruikt, en bij tusschenpoozing uitroepende: „Leve Alexander!“ Als zij gedaan hadden, vertrokken zij, de toejuichingen van de boeren, die hen verzeld hadden, medevoerende, die

138

hen dan ook met open mond en ooren al dien tijd hadden aangehoord. Er waren toch sommige onder hen, die zich verwonderden, dat hunne fraaije redevoeringen zoo weinig uitwerking op ons maakten, en zulks verzwakte eenigermate bij hen den hoogen dunk, dien zij, op het gezigt van onze vergulde knoopen, van ons verstand maakten.
    Het gebruik van zakdoeken scheen hun toe onzindelijk en walgelijk te zijn; zij vroegen ons, waarom wij onze andere uitwerpselen ook niet bij ons droegen? en waarom wij, daar wij ons van alle anderen ontdeden, deze nu bij ons behielden?
    Zij hebben een veld voor hun levensonderhoud, en twee of drie dagen van de week om hetzelve te bebouwen. Mest gebruiken zij niet, de natuurlijke vruchtbaarheid van den grond wordt, door denzelven soms gedurende een dozijn jaren braak te laten liggen, genoegzaam hersteld. Wanneer men, na verloop van dien tijd, weder wil bouwen, moet er even mede gehandeld worden, als met een op nieuw te ontginnen grond. Verscheidene ploegen met vier paarden volgen elkander, en men draagt alle zorg, om het kouter in dezelfde voren te doen voortgaan; zij zaaijen eerst, en ploegen dan daar weder over heen, hetgeen hun de moeite ontneemt, van te moeten eggen; bij voorkeur worden de bouwlanden gebruikt, die het naast bij de dorpen liggen. De verafgelegene landen worden, zonder in achtneming van de vruchtbaarheid, voor weiden gehouden.
    De armste boer heeft altijd een half dozijn koren-

139

hoopen rondom zijn huis staan, die hij naar goedvinden kan verkoopen; maar het bezwaar der verzendingen belet hem, er partij van te kunnen trekken. Het gezigt dezer rondom de dorpen staande korentassen, zoude van verre doen vermoeden, dat men aanzienlijke steden nadert. Men ziet geene in het veld verspreide woningen, zoodat de geheele bevolking, in min of meer sterke hoopen bij elkander trekkende, den vijand grootelijks zoude kunnen hinderen, door denzelven te noodzaken, om, ter verkrijging van leeftogt, zich door sterke afdeelingen zeer te verzwakken; zelfs nog in geval van een goed gevolg bij den aanval, zoude hij te vreezen hebben, dat de overwonnene, bij zijn terugtrekken, 's vijands overwinning vruchteloos zoude maken, door alle middelen van bestaan des lands, in één punt vereenigd, in brand te steken.
    De dorpen gelijken allen op elkander; zij zijn allen aangelegd langs de oevers van eenige kleine beken, door jonge eiken en wilgen beschaduwd, en op de hoogste gronden zijn talrijke windmolens geplaatst, strekkende ten dienste der voortbrengselen van den grond, en tot het schoonmaken van de gierst.
    De inwoners zijn rijk in paarden, schapen., varkens en gevogelte. Zwaar vee ontbreekt hun. Hunne varkens zijn klein, maar uitnemend goed van smaak; zij vermenigvuldigen zich dermate rondom de dorpen, dat de wegen er als verstopt door worden; hunne borstels groeijen door eene soort van wol heen, waarin de hongerige kraaijen zich, des winters, met hare

140

klauwen vasthechten, om zich met het daarin zich ophoudend ongedierte te voeden; te vergeefs zoekt het viervoetige dier, door eene nuttelooze vlugt of vele sprongen, zich alsdan van zijnen gevleugelden ruiter te ontdoen.
    De schapen worden afgeperkt voor de deuren der hutten, waartoe zij behooren. De stinkende lucht van deze mest, die ons hoofdpijn veroorzaakte, scheen den boeren geenszins onaangenaam te zijn. De hoenders zijn er uitmuntend, en ongemeen vet, daar de korenhoopen, waarvan men ze nimmer terughoudt, geheel en al aan hunne gulzigheid worden overgelaten. Wij betaalden twee stuivers voor het stuk, en één' stuiver voor een dozijn eijeren. Bij de gierst en het varkens-vleesch, welke beide den hoofdkost der boeren uitmaken, voegden wij koeken met melk, eijerstruiven, gebraad, gestoofd schapenvleesch, kalfsvleesch en gevogelte, en evenwel kostte ons onze tafel niet meer dan zes stuivers daags. Deze lekkernijen baarden onzen huislieden veel verwondering; zij stonden somwijlen geheele dagen op onze wijze van koken te turen. Wij leerden hun de gierst in melk koken; te voren zetten zij die te vuur in groote potten, vast toegesloten, en te boorde toe gevuld; bij gebrek van genoegzaam water, verkreeg dezelve alsdan de gedaante van een' koek; zij aten dien dan kokend heet, en gebruikten bij elke bete, tot groot nadeel van de tanden, telkens eenen lepel vol koude melk.
    De gierst is in de Ukraine, even als de rijst in

141

China en de aardappelen in Polen, het voornaamste voedsel voor het volk. In de vaste gebruiken de boeren eene soort van wilde zuring, die zij in het veld gaan zoeken. Door vasten verstaan zij de onthouding van eten, maar ook alleen van eten, niet van drinken; gedurende die tijden zijn zij juist het meest aan den drank overgegeven, en men hoort als dan het meest van twisten en grove dadelijkheden; want, alhoewel zij van nature zeer vredelievend zijn, worden zij, bij het gebruik van sterken drank, zeer onrustig.
    De tuinderij is bij hen geheel onbekend. De paarden worden er noch beslagen noch behoorlijk gerost. Des winters worden zij in de stallen gehouden, maar des zomers loopen zij, naar goedvinden, in de weiden; er wordt niet aan gedacht, om door de keuze van goede hengsten de rassen te verbeteren. Deze paarden zijn klein, maar onderscheiden zich door eene schoone halsbuiging, groote soberheid en veel snelheid. Somwijlen leggen zij er dertig uren gaans in éénen dag mede af, zonder hen te voederen. Van ruinen maken zij geen werk. De gewone prijs voor een gewoon paard is tien of twaalf roebels in zilver, of ongeveer veertig à acht en veertig franken.
    Zij weten de bijl met zoodanig eene behendigheid te gebruiken, dat zij, ter vervaardiging hunner wagens en huisraad, geen ander werktuig behoeven. Er is niemand, die een eigenlijk gezegd ambacht verstaat; allen hebben een weinig begrip van de

142

meest benoodigde kunsten; tot het bij elkander voegen van schrijnwerkers-stukken wordt geen ijzer gebruikt, alles wordt met houten wiggen zamengevoegd. Hunne wagens zijn met strooken schors of vilt omgeven, en jonge eikenboomen worden met behendigheid gebogen, en voorts tot wielen gebruikt. Deze bouwstoffen zijn voldoende in een vlak and, zonder keijen of hobbelige wegen.
    In de stad doen zij den aankoop van ploegijzers, bijlen, een weinig keukengereedschap, en hunne huizen. Dit laatste artikel wordt hun met genommerde stukken geleverd, welke zij dan op de bestemde plaats, met het grootste gemak, in elkander weten te zetten. Naderhand worden zij uit malkander genomen, hetzij tot verjaging der muizen, of tot vernieling van ongedierte, en men zet dezelve vervolgens op dezelfde plaats weder in elkander, ten einde geen' anderen vloer of oven te moeten aanleggen.
    Het verbouwen van het vlas, de zorg om het te wasschen, te weeken, te spinnen en te weven, dat alles wordt, even als het maken van linnen en kleederen, door de vrouwen verrigt. Het door haar gemaakte lijnwaad is niet breeder dan anderhalf voet; zij laten hetzelve bleeken, door het op het gras aan de lucht en den dauw bloot te stellen; behalve deze bezigheden, zijn zij nog met de zorg voor de huishouding, en de werkzaamheden op het veld belast. Reeds vroegtijdig dragen zij dan ook de teekenen des ouderdoms. Hare onzekere blikken vertoonen neerslagtigheid, en de zorgen van den moe-

143

derlijken staat, haar eene vermeerdering van lasten gevende, dooven de zachte zielsgewaarwordingen daarvan uit.
    Wat de huwelijken betreft, deze worden dikwerf aangegaan, tusschen personen, die zoo veel in jaren van elkander verschillen, dat daaruit gewoonlijk niet veel goeds voortvloeit.
    Het land heeft vlakten, met alsem, welriekende planten, wilde aspersies, en zeer smakelijke aardbeziën bedekt. Hazen zijn er in menigte, en de lange jagt is daar buitengemeen aangenaam en overvloedig.
    De pachthoeven zijn, even als in onze Provinciën, met dubbele deuren gesloten, en met een stroodak gedekt. Somwijlen is de geheele bewoonde plaats door eene sloot, of gevlochten tuin omringd.
    De dorschvloer is naar den kant van het veld, achter het huis, geplaatst, en staat te allen tijde aan het bezoek van eene tallooze menigte van musschen blootgesteld. De Russen ontzien deze vogels, even als de geringe lieden bij ons de zwaluwen, en hoe hinderlijk haar getjilp, of hoe groot de schade, die zij veroorzaken, ook moge zijn, wenden zij niets aan, om die te verwijderen.
    De tijd van den oogst is voor hen de grootste en gelukkigste van het jaar. Op den bepaalden dag komen de huisgezinnen bij elkander. Derzelver hoofden, niet minder eerwaardig door hunnen ouderdom, als opmerkenswaardig door de lengte hunner baarden, zitten in de wagens, die den trein openen, op bosschen stroo. Hunne vrouwen, met potten en eenig

144

keukengereedschap, zijn op de daarop volgende wagens geplaatst. Voorts worden de kinderen op de andere gezet, en de jonge lieden gaan te voet. Slechts eenige weinigen blijven in het dorp, tot bewaking van het vee en de hutten, waarover deze dan altijd zeer bedroefd zijn. Overigens neemt de karavaan koeijen, om melk te kunnen hebben, en ook eenige schapen en varkens mede. Alsdan verbreiden zich in de wijd uitgestrekte velden, vrolijke troepen van maaijers en maaisters, wier schaterend gelach de eenzaamheid verblijdt. Somwijlen blijven zij wel veertien dagen uit, des nachts in de open lucht doorbrengende, rondom de vuren, die zij aansteken, tot bereiding van hun voedsel, des avonds in den maneschijn dansende, en des morgens de schoven-bindsters naloopende, die men over de halmen ziet heen springen, welke hier meer opleveren, dan men in landen, waar de winters zoo lang als streng zijn, zoude verwachten.
    Aan de grenzen van hun eigendom gekomen zijnde; houden zij op, keeren op eens om, en dan op hunne schreden terugkomende, worden de korenaren, door hen al gaande weggemaaid, voorwaarts gebragt.
    Zij zijn, even als de heerenknechts, zeer aan de schurftziekte onderhevig, waarvan de oorzaak is, dat zij gewoon zijn, op pelterijen te liggen; zij genezen zich van deze kwaal, door zich, van het hoofd tot de voeten, met eene zwarte glinsterende zalf te besmeren, en door het gebruik van dampbaden. Er is in de Ukraine geen boer, die, tot het aanwenden van dit geneesmiddel, niet een' zekeren toestel heeft.

145

Het bestaat in een verwulf van klei-aarde, in eene ommuurde ruimte, die daar geheel voor gebezigd wordt. Men maakt den damp, door het water op gloeijend heet gemaakte steenen te storten. De Russen kunnen eene buitengewone hitte, zelfs tot 48 graden van Réaumur, doorstaan, en geeselen zich met berken-roeden, tot meerdere uitzetting der zweetgaten. Wanneer zij genoeg hebben uitgewasemd, roepen zij; dan naderen de vrouwen, op den oogenblik, dat zij uit het verwulf komen, en werpen hen bakken met koud water op het lijf. Is er eene rivier in de nabijheid, dan dompelen zij er zich tot den hals toe in. De vrouwen maken ook gebruik van baden, en doen zulks, zonder omwegen, in het bijzijn der mannen.
    Hunne voornaamste feesten zijn die, welke zij op de verjaringsdagen van het overlijden hunner grootouders aanrigten. Het hoofd der familie verzamelt alsdan al de leden darzelve. Men trekt de fraaiste kleederen aan; het vetste zwijn wordt geslagt; er wordt eene soort van bier gebrouwen; men koopt eene zekere hoeveelheid brandewijn, en men gaat naar de mis. Na deze plegtigheid, scharen zich de vrouwen, onder geleide van den Pope, buiten langs het huis, waar zij dan, op een zeker gegeven teeken, met veel uiterlijk gebaar, beginnen te snikken en te weenen. Als de Pope vermeent, dat er genoeg geweend is, vermaant hij haar, hare droefheid te matigen, hetgeen zij dan ook dadelijk doen; het gezelschap, tot vrolijkheid wedergekeerd, zet

    ¹) 48 °Ré = 60 °C.

146

zich voorts aan tafel, alwaar: dan niet weinig gedronken wordt.
    De vrouwen spreken somwijlen op het graf van iemand, dien zij teederlijk bemind hebben, zeer roerende en aandoenlijke redevoeringen uit. Maar is dat het geval niet, of is de overledene haar onverschillig, dan laten zij het bij het gebruikelijk gebed berusten.
    Des zondags verzuimden wij nooit, ons met de boeren op de grasperken te begeven, die rondom de woningen van den heer verspreid liggen. Wij vertoonden ons dan aan den baron, die, op eene bank gezeten, en tegen zijn klein houten huis leunende, deftig de inschenkingen bestuurde; op de stem van den heer, verdeelden zich de jonge lieden in twee rijen, die, op een gegeven teeken, elkander naderden, en, met geweld op malkander aanloopende, zich onder elkander mengden, om zich in het worstelen en boksen te oefenen. De onsierlijke vorm der schoeijing en kleeding, ontnam inderdaad aan deze spelen veel van de aloude schoonheid. Een grijsaard, met een' langen stok gewapend, en gekozen onder die lieden van zijne jaren, die, in hunne jeugd, bij dergelijke bedrijven het meest hadden uitgemunt, was met de zorg belast, om ongevallen en twisten te verhoeden, hen onverhoeds op het lijf vallende, indien de worstelaars, doof voor de beslissingen der aanschouwers, niet van elkander wilden gaan.
    Ondertusschen dansten de jonge meisjes, met de haren in twee nederhangende vlechten, blootsvoets,

147

en met bloemen omkransd, op de perken, omringd van hare moeders; zij maakten Grieksche ronden, waarvan de figuren, de bewegingen der hemelsche ligchamen, zoo als die door de Ouden begrepen werden, moesten nabootsen. Een van haar zong, op eene eentoonige wijze, versjes of liederen zonder woorden, waarvan de laatste noten, met iets meer levendigheid voorgedragen, en alsdan, bij wijze van koor, herhaald werden. De aanschouwers bleven zeer stil en onbewegelijk; er scheen alleen leven in de oogen te heerschen. Somtijds vormden de meisjes eenen kring, bleven dan op eens staan, zich nu eens buiten, en dan weder binnen den kring vertoonende. De ontzettende menigte der borduursels in wol van verschillende verwen, waarmede zij de breede mouwen harer hemden bedekken, wekte mede onze aandacht op, als ook de kornetmuts, in den vorm eener wassende maan, met loovertjes versierd, waaronder de getrouwde vrouwen, van den dag af aan, dat zij tot het ketenen harer vrijheid hebben toegestemd, het haar verbergen, waardoor zij dan goedgunstig beantwoorden aan de woorden van den minnaar, dien zij de voorkeur geven, als hij tot haar zegt: „Mijne geliefde! verkoop mij uwe haarvlecht.“
    De worstelspelen en het dansen afgeloopen zijnde, liet de baron eenige tonnen brandewijn op een' wagen laden, en men begaf zich naar de openbare slinger- of schopstoelen. Gemeenlijk zijn er twee of drie in ieder dorp. Het geld bij deze volken zeer schaars

148

zijnde, vergenoegt de aannemer zich dikwerf met een ei den persoon voor een zeker aantal omdraaijingen; want de Russische schopstoel gelijkt naar een molen met vier wieken, aan welker einden men een gelijk getal beweegbare schommels heeft aangebragt. Deze verzamelingen hadden meestal plaats, bij het vallen van den avond, waardoor somwijlen de jonge vrouw, die zich op den bovensten schommel bevond, wanneer de laatste stralen der ondergaande zon haar plotseling beschenen, op den oogenblik, dat zij met veel bevalligheid de aanschouwers groette, ons de schilderstukken herinnerde, waar de moeder van den Verlosser der wereld, het hoofd met glans omgeven, als uit de hemelen nederdalende, op eene wolk wordt afgebeeld.
    De lage, graauwe, altijd eenigzins treurige lucht in deze omstreken, verspreidde op deze tafereelen eene droefgeestige kleur. Men zag in de verte, zoo ver het gezigt zich uitstrekte, het groenende gras, even als de zacht bewogene baren van den oceaan, in de wijd uitgestrekte vlakte golven, waaronder, door de werking van den afstand en de kleur, de kleine groen geschilderde koepels van het schrale kerkje van de plaats zich alsdan vertoonden. Alles was zacht, stil en bedaard; alleen hoorde men het nog verwijderde geschreeuw van eene tallooze menigte kraaijen, die, bij den naderenden nacht , zich met de kudden naar de woningen der menschen begaven, als zijnde daar slechts plaatsen met plantsoen, en gevolgelijk eene verblijfplaats voor dezelve te vinden. Deze vogels,

149

door de Russen uit bijgeloof geacht wordende, lieten zich, als eene duistere en geruchtmakende wolk, op de wilgen neder, welke langs de beken, die bij de dorpen vlieten, geplant zijn. Nog mengden zij eenen oogenblik hun geschreeuw onder het geruisch der boomen, wier ligte buigzame toppen, als de pluim van eenen helm, door den wind geslingerd en bewogen werden, en weldra hoorde men niets meer in het veld, dan het geblaat van eenige verdwaalde lammeren, en het gemurmel der nedrige bron, wier water onder de bladeren, bij het schijnsel der maan, even als een losse sluijer met loovertjes bezaaid, schitterde.

—————

DE HEEREN.

    De heeren in de Ukraine brengen den winter in de stad, en den zomer op het land door. Onder den klank der muzijk, en in een' weeldrigen omgang met vrouwen, zijn zij vroegtijdig aan wellust overgegeven, zonder de eigenlijke liefde te kennen; zij naderen dan ook in deze hunne levenswijze, even als in hunne weelde, welke overdadig, en nogtans in het kleine valt, schitterend en daarbij onzindelijk is, die hunner naburen, de Turken. Er bestaan voorzeker geene geslachten, die minder ridderlijk denken, dan deze, als hebbende geen denkbeeld hoegenaamd van reine, niet aan het stoffelijke hangende gevoelens.

150

Het ontbreekt hun echter niet aan begaafdheden noch verstand, maar deze voordeelen zijn in hunne handen niets dan een uiterlijke opschik, alleen hunne ijdelheid ten dienste staande. Zij trachten een' zekeren smaak te vertoonen, en hunne wijze van doen is meer beschaafd, dan hun gevoel welwillend of kiesch is; want het is alleen naar het oppervlakkige, dat zij beschaafd zijn. De ijzeren hand der alleenheersching heeft hen, wel is waar, tot zekere vormen van bevalligheid genoodzaakt; maar de kunsten en wetenschappen hebben zulke edelmoedige denkbeelden, die alleen door den invloed der vrijheid kunnen ontstaan, bij hen niet doen ontluiken, en het is nogtans door dezelve slechts, dat de mensch de voltooijing dier opvoeding verkrijgt, die hem tot eene zekere waarde brengen kan. De deugd wordt dan ook niets geacht, en geluk bloot in rijkdom en gezag, roem in schittering, en vermaak in verstrooijing gezocht. Zij zijn slim en doorslepen genoeg, om hunnen aard meesterlijk achter hun verstand te verbergen. Met uitzondering van de muzijk, waarvoor zij allen in het algemeen een' waren hartstogt gevoelen, en waartoe zij eene natuurlijke begaafdheid bezitten, oefenen de overige vrije kunsten, hoezeer zij die wel zouden willen voorstaan, slechts eene gemaakte verrukking op hen uit. De vreemde talen spreken zij, uit hoofde der menigvuldige klanken, die de hunne bevat, zeer gemakkelijk; ook hebben zij geene vreemde uitspraak in het bezigen der taal.

151

    De bouworde hunner kasteelen, geheel naar den heerschenden smaak zijnde, getuigt, hoe de invoering der kunsten uit het Westen in hun land is overgebragt. Sommige zijn van harden steen gebouwd, waardoor dezelve ontzettend veel moeten gekost hebben. Andere zijn van baksteen en hout, en uitwendig met teedere en afwisselende kleuren geverwd. De minste soort zijn die, welke met kalk bepleisterd, en met planken bedekt zijn. Overigens ziet men in den aanleg van het plantsoen, en van andere landelijke versieringen, die deze woningen omringen, niets bevalligs. Eenige bestaan uit een aantal gebouwen, die van elkander gescheiden, en zonder de minste orde hier en daar verspreid zijn, even alsof dezelve bij voorraad op het gras waren nedergeworpen. Men vindt nergens zindelijk, heel en stevig huisraad, dan enkel in het door den meester van het huis bewoonde vertrek. De uitgestrektheid der goederen staat in verhouding met den rijkdom en het aantal der dienstboden van den eigenaar. Er zijn heeren, die rondom zich twee, vier, ja tot zeshonderd dienstbaren onderhouden. Onder deze menigte zijn er werklieden van alle vakken, wier voortbrengselen bij een gebragt, en ten voordeele van hunnen meester verkocht worden. De andere zijn aan de persoonlijke dienst der voornaamste beambten verbonden. Aan diegenen, die in het huis oud geworden zijn, geeft men kleine postjes, die hun geen vierendeel uurs daags werk verschaffen. Een, bij voorbeeld, is belast, met des avonds de vuren uit

152

te dooven, daar weder een ander het aanleggen der vuren in den morgen bezorgd heeft, enz. enz.
    Zij zijn allen vrolijk en weltevreden. Men ziet er komen en gaan, met citers van drie snaren, welker toonen hen in blijdschap zetten. Zij doen vertellingen, zingen en dansen; des nachts drinken zij zich eenen roes, of geven zich aan vermaken over, die tot eene ongeregelde levenswijze voeren. In de slaapvertrekken is genoegzaam geen huisraad, noch beddegoed; zij bedekken zich, door zich in huiden van bont te rollen.
    De deuren dezer luidruchtige woningen zijn slechts gesloten voor arme lieden, en voor zulke, die treurig van aard zijn. Maar, muzijkanten, schilders, zangers, goochelaars, potsenmakers, drinkers, in één woord, al wie maar vrolijkheid kan aanbrengen, wordt er met opene armen ontvangen.
    Wij troffen onder deze heeren vrij groote losbollen aan; eenige hunner waren echter zeer geestig, en met eene levendige verbeeldingskracht begaafd. Onze omwenteling juichten zij toe, als zijnde voor het menschelijk geslacht van nut geweest, terwijl die der Engelschen alleen voor Groot-Brittannië voordeelig geweest is. Op deze wijze werd de hedendaagsche zoogenaamde wijsbegeerte vrij luchtig nagevolgd.
    Jonge dienstmeisjes, door dampbaden veel te vroeg gevormd, schenen ons toe, iets van te vroeg gekweekte vruchten te hebben; zij, zoowel als oude

153

dienstbare vrouwen, die wij in hoven of plaatsen ontmoetten, waren geblanket.
    Hier sluimert een kasteel-bewoner met zijne familië in, op het geluid der citers, en op het hooren der wonderbare verhalen van den eenen of anderen verteller of vertelster van beroep.
    Daar is een ander, die zich tooneelspelen laat vertoonen, van onderhoorigen, die hij les in de muzijk en in het declameren heeft laten geven; de misslagen tegen maat of overeenstemming worden dadelijk, zelfs op het tooneel, met stokslagen gestraft.
    Bij allen wordt Fransch en Duitsch gesproken; de zeden dergenen, die uitsluitend de Duitsche letterkunde beoefenden, verschilden, en waren beter dan die, welke zich meer op de onze, of de Fransche letterkunde, toelegden.
    De minvermogenden hielden herberg. Het aantal dezer herbergiers, hoewel veel minder zijnde, dan dat van dergelijke edelen in Polen, was toch nog al vrij aanzienlijk. Zij zijn allen grondbezitters, zoodat zij, eigenlijk gezegd, zonder arbeid zouden kunnen bestaan. Op zekeren dag ontmoetten wij eene familie, die tot deze werkelooze klasse behoorde: wij meenden eensklaps in Spanje overgebragt te zijn; het ernstige, het stroeve, de gemelijke treurigheid der uitgehongerde hidalgos van het koningrijk Murcia was hier aanwezig. De vader, met een' afgesleten ouderwetschen rok, eene korte broek, en een' degen op zijde, scheen, op eenen steen zittende, te peinzen, terwijl zijne dochter, even

154

als de uren op de schreden der zon, rondom een' vervallen steenhoop wandelden, zich bezig houdende, met van tijd tot tijd het haar te pluizen, en hetzelve gedachtenloos, en als uit gewoonte, van ongedierte te zuiveren.
    In de gesprekken, die wij met de bewoners op de kasteelen, die in de nabijheid der groote wegen gelegen waren, hielden, werd dikwerf van NAPOLEON gewag gemaakt. Zij, die gediend hadden, spraken in het algemeen met eerbied, doch de anderen op eene min of meer vernederende wijze van hem: hoe meer deze laatsten zich echter over hem uitlieten, hoe meer onkunde zij ook aan den dag legden. Wanneer zij enkel hunnen haat tegen denzelven hadden laten blijken, zouden wij hen minder ongunstig beoordeeld hebben. Men zag er, die of te paard, of in kalessen, of wel in die rijtuigen, die men drousky of tilbury noemt, aankwamen; eenigen waren in fraaije uniformen gekleed, en met ordeteekenen versierd; anderen hadden bruine overrokken aan met fluweelen boorden, en het hoofd bedekt met een' ruwen vilten hoed, in den vorm van een suikerbrood, maar met breede randen voorzien. De eerstgenoemden overstroomden ons met vragen, hadden veel op met hunne fraaije pelterijen, en neurieden Fransche en ltaliaansche liederen. De anderen gaven ons hun eigendommelijk gewigt te kennen, ons sprekende over hunnen goeden voorraad, over dc 800 of 1200 boeren, die zij aan elke hunner dochters tot eene huwelijksgift konden medegeven, enz. enz.

155

    Onder alle volken zijn het de Franschen, van welke zij het meeste werk maken, en die zij ook trachten na te volgen. Niettemin is hun hoogmoed dermate, dat zij meenen, dat wij hen slechts in de kennis en uitoefening der kunsten van weelde overtreffen; zij vermeenen, dat zij in staat- en zedekunde onze meesters zijn.
    De kastijdingen, die zij hunnen lijfeigenen mogen opleggen, bestaan in gevangenis, kluisters en geeseling. Echter zijn, eene maand lang, verantwoordelijk voor het leven van dengenen, dien zij laten geeselen. Sterft deze, in dien tusschentijd, aan de gevolgen dier straf, dan betalen zij eene boete, die ten voordeele van het fiskalaat strekt.
    Het is bekend, dat de adel in Rusland geenen invloed heeft, dan door deszelfs rijkdom; dat geen voorregt aan dien stand in het bestuur, of in de regeling van den staat, is toegekend, en dat geen edelman, al is hij zelfs prins, geen' anderen rang in de maatschappij uitmaakt, dan dien van zijnen graad in het leger.
    Dezulken, die eigen regt mogen uitspreken, doen vlaggen, met de wapens van het rijk, van hunne woningen wapperen, iets, hetwelk aan de anderen verboden is. Dit regt behoort aan de goederen zelven, en gaat op de verschillende bezitters over.
    Vóór den tijd van PETER den eersten, kende men in Rusland geene onderscheidende benoeming onder den adel, dan die van Knees, welk woord prins beteekent. Door dezen Vorst werden het eerst de titels

156

van baron, burggraaf, graaf, enz., ingevoerd. Het aantal boeren, vergeleken met dat der edelen en kooplieden, is in Rusland aanmerkelijk grooter, dan in eenig ander land; dit is inzonderheid hier aan toe te schrijven, dat hetzelve overal zoo iets eentoonigs heeft, en misschien ook daardoor die woestheid der alleenheerschende vormen, waar hetzelve aan onderhevig is, vertoont.

—————

GOUVERNEMENT VAN WORONETS.

    Staroï-Oskol, alwaar wij den 27sten April aankwamen, is eene kleine stad, met houten huizen, vol stof in den zomer, modderig in den winter, en te allen tijde een bedroefd verblijf. Er is, zoo ik meen, niet meer dan ééne straat; in Frankrijk zou het naauwelijks een vlek heeten.
    Men ziet overal in deze gewesten nieuwe steden opdagen en zich verheffen, die allengskens door de beschaving, even als teedere bloemen, door den zefyr aangeblazen, zich ontwikkelen. Door de volgende beschrijving oordeele men, wat er nog aan te kort schiet, om den naam van eene stad te dragen, naar de beteekenis, die wij aan dien naam geven.
    Op de lijnregte, doch niet met steenen belegde straten, ontwaart men eenige dwalende, geelachtig bleeke, met katoenen mutsen bedekte, huismoeders, eenen spinrok in de hand dragende; huizen

157

van planken, zonder verdieping noch grondslagen, als kinderspeelgoed zamengevoegd; een schraal kerkje, met ellendige koepeltjes voorzien, en niets dan eene droomachtige vertooning van misselijke bouworde, die niets wezenlijk aangenaams oplevert; een treurig naakt landschap; eenige geschoren gedaanten, allen eenvormig in derzelver uiterlijk; de hardheid van de verpachting, gretigheid in de winkels, gekakel in de woningen der geringen, en stroefheid in die der grooten; nietige wagentjes met grijsbaardige voerlieden, of ook wel door vrouwen uit het Noorden, die dat beroep uitoefenen, bestuurd wordende, en die, even als de veehoeders, hare hemden, alvorens zich op reis te begeven, met ongel besmeren; ruiters, als staken zittende, op ruige paarden, wier nederhangende halzen zich met de ruggestreng verlengen; de maatschappelijke welvaart in gedurigen strijd met de eerste behoeften der natuur, en nog onkundig van al wat troostvol en beminnelijk voor het geestelijk leven kan geacht worden; eene graauwe lucht, stilte, slijk en stof.
    Er zijn te Staroï-Oskol goede zadelmakers, en, in het algemeen, munten de Russen in het bewerken van leder uit. Wij kochten er zeer goedkoop zadels en toomen, die zeer goed gemaakt waren.
    Van rondloopende vreemde kramers kan men zich nog wel eenige zaken van weelde aanschaffen, als: Keulsch reukwater (Eau de Cologne), geslepen glazen, verlakte blaadjes, porselein, opschik van goud, zilver en staal, koralen, ivoor, en dergelijke sieraden;

158

in een' welvoorzienen en welbezochten winkel van zulk goed, staande niet ver van de kerk, zagen wij eenige boerinnen, die loovertjes van blik, en roode saaijet kochten, waarmede zij hare kornetten en hemden borduren. Des avonds maakten eenige, meestal in de kroeg zittende, edellieden, uit hoofde van het goed onthaal, ons door den koopman betoond, woorden met ons, en beleedigden ons. Wij waren ongelukkig te klein in getal, om hen deswege naar waarde te straffen.
    Deze kleine stad ligt op eene hoogte, te midden van eene vruchtbare landstreek, ofschoon men hier en daar, in dezen omtrek, zandige plekken aantreft, alwaar de regens groote plassen, als doorschijnende waterkommen, vormen. Wij trokken door dit kanton in de maand van Julij weder terug; het was toen zeer warm, zoodat wij van deze waterplassen gebruik maakten, om ons te baden. Zonderling is het, dat ook daar, even als rondom Koursk, mannen en vrouwen zich niet ontzien, om zamen te baden: het onbevallige der vrouwen beneemt echter alle onreine begeerten; ook ziet men geene schoone vrouwen dit gebruik volgen, als wel begrijpende, dat zulks voor haar onbetamelijk zijn zoude.
    In de nabijheid der meren in de Ukraine, vindt men herbergen, waar de badenden drank kunnen bekomen, waarvan zij, met hoornen bekers, maar al te veel gebruik maken.
    Des avonds hoorden wij, onder het zacht geruisch der koornhalmen, somwijlen in de verte een eentoo-

159

nig en ruw gezang. Eene honderd malen herhaalde noot, werd ras een of twee octaven verhoogd, en terstond daarop hoorde men weder den vorigen toon. Wij gingen dan op dat zonderling geluid af, en meest altijd kwamen wij dan aan eene beek, waar jonge meisjes, luchtig gekleed, met het wasschen van vlas of hennep bezig waren. Als men haar, door de schemering begunstigd, bevallig vond, en haar te na wilde komen, was een geschater van lagchen, en het smijten met water, doorgaans haar voornaamste tegenweer.
    Op eenige mjjlen afstands van Staroï-Oskol, vonden wij een vlak, uitgestrekt en woest land. Een grenzenlooze, en zonder woningen noch lommer bedekte, gezigteinder, vertoonde zich aan het oog. Zulk eene ontblooting was treurig, en nogtans, wegens het buitengewone, eenigzins treffend. Wij beseften het bekoorlijke van het herdersleven, in deze uitgebreide eenzaamheid, waar de mensch geheel aan zijn gevoel overgegeven, en van zijn gezin omringd, eertijds in den schoot der onschuld, des vredes en der vrijheid zijne dagen doorbragt.
    Den 7den Mei, dachten wij niet anders, dan door de boeren van het dorp, waar wij gehuisvest waren, vermoord te zullen worden; de twist ontstond, door dien een onzer bedienden een weinig vuur, na den daartoe bestemden tijd, uit den oven had willen halen, waar zich eene oude vrouw zoo schreeuwend tegen verzette, dat al het volk op de been kwam. Met hooivorken en bijlen gewapend, kwam alles op

160

ons af, doch wij wisten ons zoo veel mogelijk te bergen; de onvoorzigtige aanlegger der wanorde werd door de aanvallers bereikt, maar door zijn hard geschreeuw werd de boerenhoop, vreezende eenen moord te hebben gepleegd, weder bedaard. Er was echter een man onder de aanvallers, op zijn Fransch gekleed, en Italiaansch sprekende; dezen bragten wij de zaak onder het oog, hem verzoekende, om dezelve voor ons te vereffenen. Hij nam dit op zich, en na de oude vrouw, die dit leven veroorzaakt had, berispt, en hare medehelpers tot bedaren gebragt te hebben, werd de zaak met eene goede kruik brandewijn, en het noemen van St. Nikolaas, zoo ver gebragt, dat de kruik nog niet half ledig was, of de in onmin zijnde partijen gaven elkander de hand van verzoening en vrede. Het was niettemin goed, dat wij begrepen hadden, van daar te vertrekken, dewijl de oude vrouw den volgenden dag stierf; welk voorval, zoo wij ons aan het onderzoek niet hadden weten te ontsnappen, welligt eene scheiding van onze medemakkers ten gevolge gehad zou hebben.
    Den 8sten Mei, kwam ons detachement te Matrouki aan; dit is een vrij aanzienlijk dorp, waar het Gouvernement eene tabaks-fabrijk onderhoudt.
    Twee jonge vrouwen uit dat dorp, wier mannen sedert verscheidene jaren afwezig waren, herkenden, of gaven voor dezelve te herkennen, in twee lieden, die hij ons waren. Deze zaak gaf aanleiding tot vele bemoeijingen van de zijde der boeren, gees-

161

telijke en bejaarde vrouwen. Doch de vrouwen hielden het vol, en zonder zich aan schertsen te storen, vereenigden zij zich met de beide soldaten, als in wettig huwelijk haar toebehoorende.
    Des anderendaags werd de reden, waarom hare mannen geen Russisch wilden spreken, uitgelegd; zij meenden namelijk, dat de Franschen hen zouden gedood hebben, indien zij eenen anderen tongval gebezigd hadden. Wij hadden in elk kantonnement wel slechts één Russisch soldaat, om ons te beschermen, maar wij waren uit ons zelven, als gedeeltelijk met sabels of degens gewapend zijnde, sterk genoeg, om ons des noods tegen de bevolking van een dorp te kunnen verzetten.
    Eenige dagen daarna kwam eene oude vrouw eenen onzer grenadiers om den hals vallen, hem haren waarden zoon noemende. Het jonge mensch, eenigzins ruw, en niet begrijpende, wat men hem zeide, verzette zich in den beginne tegen hare omhelzingen; doch toen hij meer met de zaak bekend raakte, liet hij zich leiden, in de hoop, dat zijne wederkomst, door een rijkelijk onthaal van drank, zou gevierd worden. Wij konden evenwel niet bemerken, dat deze herkenning eenigen indruk op de bevolking maakte, of eenige blijdschap bij dezelve te weeg bragt.
    Daags vóór mijn vertrek, gelukte het mij, om in het van teenen horden, aan balken vastgehecht, vertrek te komen, waar mijn huisbaas zijne vrouw, sedert onze komst te Matrouki, verborgen hield. De groote jaloerschheid, die hij aan den dag legde,

162

had de nieuwsgierigheid opgewekt; en, daar de meeste Russische boeren dezen hartstogt weinig of niet bezitten, was het te denken, dat het voorwerp, hetwelk een zoo ruw slag van eenen man, als die huisbaas was, zoo kon verontrusten, bekoorlijk zijn moest, en verdiende gezien te worden. Deze vooronderstelling kwam ook niet bedrogen uit. De jonge opgeslotene vrouw was inderdaad, niettegenstaande de misselijke kleeding, zeer bevallig. Na haar eenige oogenblikken beschouwd te hebben, verzocht zij mij vriendelijk, te vertrekken, aan welk verzoek ik terstond voldeed; opgemerkt hebbende, dat in alle landen, en in alle standen, de vrouwen de behoefte gevoelen, om te behagen en te beminnen.
    Den 20sten begaven wij ons naar Ciem-Decet, een dorp, dat regts af gelegen is op den grooten weg van Woronets; van daar moesten wij naar Ostrogojsk vertrekken, maar men begon van vrede te spreken, en wij kregen bevel, om te Krasnoï te blijven. Wij gingen vervolgens naar Mijtroskoija, alwaar wij tot den 15den Julij bleven. Het was in dit dorp, dat wij reiswijzers bekwamen, om naar Frankrijk terug te keeren. De Russen hadden, naar hunne gewone meesterachtige wijze van handelen, de reis tot Parijs voorgeschreven, hetgeen de heeren burgemeesters in Pruissen en in Beijeren vrij euvel namen, die zich dan ook bevlijtigden, om andere plaatsen, dan die door de Russen aangewezen werden, in te vullen. Bovendien kregen wij eene proclamatie, die ons de veranderingen, in Frankrijk voorgevallen,

163

deden kennen. Zij eindigde met de aankondiging eener toelage van honderd franken voor elken officier. Vervolgens werden onze soldaten, bij pelotons van twee honderd man, gerangschikt. Men voegde bij elk derzelven drie officieren, en degenen, die overbleven, kregen de vrijheid, dadelijk te vertrekken, en zoo vele reisdagen af te leggen, als zij wilden. Wij waren met ons twintigen in dat geval. Men gaf ons een Russisch soldaat mede, om voor onze huisvesting te zorgen, en ons in onze verdere benoodigdheden behulpzaam te zijn. Deze soldaat was, even als onze oude vriend, de kapitein, IWAN genaamd; het was een forsch werkzaam man, doch niet zeer bevattelijk, en stijf op zijn stuk; ook inhalig, en bij de boeren, die zich verzetten, kwam het ligt tot vloeken en dadelijkheden.
    In dit land, waar men overvloed van paarden heeft, en de afstanden zoo aanmerkelijk zijn, reizen de ambtenaren nimmer te voet. De plaatselijke en stedelijke besturen zijn verpligt, hun wagens of lieden te leveren, met stroo gevuld, tegen twee kopeken voor elk paard per werst, want de prijs is, sedert den tijd van PETER den Grooten, altijd dezelfde gebleven. Dit wordt aan den eigenaar van den wagen uitbetaald; hij zet zich voorop, en rijdt, zoo hard hij kan, den reiziger naar de volgende wisselplaats.
    De koeriers van de kroon hebben het regt, om, bij verlies hunner paarden, van den eersten reiziger, dien zij ontmoeten, anderen te nemen. Het Gouvernement ons als ambtenaren op reis gezonden heb-

164

benden, maakten wij van het daaraan verbonden voorregt gebruik, door IWAN vooruit te zenden, om ons rijtuigen te bezorgen. Op elke plaats gaf zulks aanleiding tot nieuwe verschillen; doch IWAN hield zich goed, en gebruikte wel eens geweld. Zonder hem, hadden wij zeker het vierde deel niet verkregen, dat wij benoodigd waren, vermits de boeren veel weêrzin hadden, om voor zoo weinig loon zich te verplaatsen; daarbij zijn de Russische wagens zoo klein, dat, hoewel op vier wielen zijnde, men er slechts met zijn beiden in kan zitten. Zij zijn niet overdekt, en de vorm derzelven is dermate, dat men er in moet liggen, om gemakkelijk te rijden, als zijnde te ondiep, om er goed in te kunnen zitten.
    Al voortrennende, doortrokken wij vlakten, die, groen en effen zijnde, naar de oppervlakte der zee geleken. Men zoude zich kunnen verbeelden, de renloopen der Grieksche spelen te hebben gezien, indien ook daar de vrijheid den onschatbaren prijs des overwinnaars had moeten zijn. Wij trachtten den ijver onzer paarden, door hen gedurig aan te moedigen, gaande te houden. De op elkander volgende wagens veroorzaakten een ondragelijk stof; doch wij waren voor onze veiligheid wel genoodzaakt, om steeds bij elkander te blijven, uit hoofde, dat de boeren, door eene woeste vaderlandsliefde gedreven, of ook wel door hoop op buit, somwijlen er op uit waren, om alleen reizende Franschen aan te vallen; vooral waren wij beducht, voor het ont-

165

moeten van maaijers, die ons dikwerf met hunne zeissen dreigden, doch die wij, door de sabel te trekken, dan toch ontzag inboezemden.
    Hoe groot ondertusschen ons verlangen ook was, door geen tegenbevel weerhouden te worden, om zoo ras mogelijk ons vaderland te bereiken, was nogtans de schaarschheid van geboomte in die gewesten zoo zeldzaam, dat, wanneer wij een plekje vonden, waar wij in het lommer van enig bosschaadje konden uitrusten, wij ons aan de voldoening dier behoefte niet konden onttrekken, maar ons dadelijk derwaarts lieten voeren. Wij vonden een onuitsprekelijk genoegen, om ons op den met veldbloemen bedekten grond neder te vleijen, en in de zich telkens bewegende schaduw der eiken en wilgen eene frissche lucht in te ademen; zulk eene waarde geeft de ontbering aan de eenvoudigste genoegens. Overigens hielden wij ons nergens langer op, dan noodig was, om te eten, en tevens, om den brand der assen onzer rijtuigen te verhelpen, als wordende zulks door de wrijving en de snelle wendingen der wielen al dikwijls veroorzaakt.
    Op zekeren dag zagen wij onder tien voerlieden, drie van honderd jaren oud. Een derzelven was soldaat geweest, en was geschoren. Alvorens den wagen te beklimmen, wilde hij ons zijnen vader, eenen grijsaard van 130 jaren laten zien. Wij vonden hem zitten op een bos stroo, met het aangezigt naar de zon gewend, die hij gestadig aanschouwde. Hij was blozend van kleur, en zijn lange fraaije

166

witte baard kwam hem tot op zijnen gordel. Zijne houding was edel, en zijn hemd, met een' lederen gordel om het lijf vastgebonden, geleek naar de kleeding der Ouden. Wij deden ons best, om hem te doen verstaan, dat hij ons eerbied inboezemde, doch daar hij blind was, konden de gebaren, die wij aanwendden, om onze woorden aan hem kenbaar te doen worden, niets baten; hij antwoordde ons slechts: „Het schijnt mij toe, dat gij vreemdelingen zijt.“
    De mannen leven in de Ukraine veel langer dan de vrouwen; de werkzaamheden voor beider kunne genoegzaam gelijk, en de krachten ongelijk zijnde, volgt daaruit, dat de last ten nadeele van het zwakke gedeelte moet uitvallen. Ook houden de vrouwen zelfs dan, wanneer zij hare kinderen zelven zuigen, stiptelijk hare vaste, hetgeen hare gezondheid veel benadeelt. Wij voegen hier nog bij, dat, onder het zeer aanzienlijk getal van honderdjarigen, die wij ontmoet hebben, wij geene andere vonden, dan boeren. Een eenvoudig en altoos hetzelfde voedsel; een min uitgebreid gevoel, in evenwigt met beperkte begrippen; bij hunne ziekten, het gebruik van dampbaden en koud water, onthouding van spijs, zuiver water en meê; dit een en ander brengt veel tot hun lang leven toe. Niettemin zou deze leefwijze, hoe heilzaam ook voor hen, die dezelve gewoon zijn, doodelijk worden voor degenen, die zwak en teeder van gestel zijn. Ook vindt men onder de Russische boeren geene uitgeteerde of kwijnende menschen.

167

    Suza, alwaar wij den 19den JuIij aankwamen, is eene plaats in den smaak van Staroï-Oskol.
    Een onzer kameraden, bij zijnen huisbaas aan het goochelen gegaan zijnde, bragt zich daardoor in ongelegenheid, daar men hem, voor eenen toovenaar houdende, opsloot, en aan het geregt wilde overleveren. Het gemeen op de been geraakt zijnde, maakte zulks veel opschudding in de stad: men begeerde niets minder, dan den dood van den toovenaar; doch IWAN redde hem uit het gevaar, hoe wel de menigte geloofde, dat ook deze soldaat door het goddelooze gezelschap der Franschen bedorven was geworden.
    Ik moet bij die gelegenheid aanmerken, dat verscheidene heeren ons mede als zeer ongodsdienstig beoordeelden, en ons weinig geloofden, als wij hen zulks anders wilden doen verstaan; door de stompe dweepachtigheid hunner onderhoorigen, worden zij ligtelijk tot het verkeerde denkbeeld gebragt, dat het ware geloof aan God niet tot de beschaving behoort. De boeren, van hunne zijde, beoordeelden ons even ongegrond uit uiterlijkheden, die niet met de hunnen overeenstemden.
    De Grieksche kerk schijnt ons toe, in het twistzieke te vallen, en veel gewigt aan kleinigheden te hechten, die door derzelver aanhangers, met eene stijfhoofdigheid, die aan hunne onkunde gelijk staat, verdedigd worden.
    Wij vernamen, dat het Gouvernement van Woronets, tegen het Noorden, zware bosschen oplevert.

168

Maar in her Zuiden vindt men niets dan kale vlakten. De onbebouwde velden zijn veel bezet met varenkruid, welks luchtig loof aan eene groote hoeveelheid patrijzen en wachtels tot schuilplaats verstrekt. De Don of Tanais, wier boorden geheele vlakten met water- en andere meloenen opleveren, verschaft den heerlijksten visch. De bevolking van dit Gouvernement beloopt 960,000 inwoners.

—————

GOUVERNEMENT VAN PULTAWA.

    Deszelfs bevolking bedraagt ruim een millioen en drie maal honderd duizend inwoners. Het land bestaat uit eene uitgebreide vlakte, is vruchtbaar in koren, en verschaft aan het noordelijk gedeelte van Rusland, alsmede tot buitenlandsch vervoer, zwaar rundvee. De huizen zijn uitwendig, zelfs in de dorpen, met kalk bestreken. De boeren hebben kleine tuinen, waarin zij groenten verbouwen. Een rijke wasdom, en een blaauwachtig groen van abeelen en elzenboomen, vertoonen zich allerwegen. Eenige gehuchten zijn van schoorsteenen voorzien; echter ziet men er nog reisrokken van schapenvachten, en schoenen uit boomschors vervaardigd.
    In het eerste stadje van dit Gouvernement, waar wij aankwamen, waarvan de naam mij ontgaan is, vonden wij een slaven- of boevenkerker (bagne.) De gevangenen wandelden op straat met een' ijzeren

169

ketting aan de beenen, en de voorbijgangers onderhielden zich met hen, zonder eenigen weerzin te betoonen, of daarin eenige schande te vinden; hetgeen weinig kieschheid onder de volksmassa doet vermoeden, of wel doet vooronderstellen, dat men, te dien aanzien, in Rusland even als in Spanje denkt; namelijk, wanneer op staatkundige misdaden de galeistraf wordt toegepast, het schandeIijke er van verdwijnt. Deze kerker bestaat uit twee gebouwen van weinig aanzien, te midden eene opene plaats, met enen muur omringd, die, van klei opgetrokken, met den voet kan omgeschopt worden; hetzelve is een snaphaanschot wijd van de stad afgelegen. De vrouwen, die dezelfde straf als de mannen ondergaan, sleepten ook hare ketenen. Elk hunner kleedt zich naar goedvinden; ook handelen en schagcheren de Joden, in hunne nationale kleeding, met hunne mede-lotgenoten. Des avonds werden zij allen door elkander, ter voldoening hunner noodzakelijke behoeften, naar een nabijgelegen veld geleid. Waartoe men hen eigenlijk bezigde, en hoe dezelve gevoed werden, weet ik niet, doch wij bespeurden wel, dat de stokslagen niet gespaard werden. Het hoofd der bewaarders was een man met een' geschoren baard, en zindelijk gekleed, doch zijne houding was ongemeen barsch en verwaand. Het was, alsof in den blik, dien hij op ons wierp, te lezen stond, dat hij er niets tegen zou hebben, wanneer wij het getal zijner onderhoorigen vermeerderden.

170

    Romen, aan den uitloop der Soula, en van eene kleine rivier, waarvan de stad haren naam ontleent, gelegen, is beroemd door den uitmuntenden tabak, die derzelven omstreken oplevert. Te midden eener vruchtbare landstreek liggende, neemt dezelve door den handel toe, alsmede door eene kermis, die er eene maand duurt. Bij onzen doortogt was die juist begonnen; eene dubbele rij kramen stond, tot ontvangst der goederen, voor vreemde kooplieden op de voornaamste straat in gereedheid. Men zeide, dat sommige hunner uit Nogaïs-Tartarijë, uit de Gouvernementen van den Caucasus, van Thibet, en zelfs uit China kwamen, hetgeen toch niet zeer waarschijnlijk is. De wegen zijn breed, zeer goed onderhouden, en met fraaije boomen beplant.
    De destijds onder de inwoners van Romen heerschende drukte, baarde ons moeijeIijkheid in het bekomen van paarden, vermits de boeren die voordeliger aan kooplieden konden verhuren. Wij werden genoodzaakt, ons tot dat einde aan den gouverneur te wenden, die onze inroeping regt deed wedervaren; eenigen der onzen verzocht hij ten eten. Zijne beide zonen overstelpten ons met vragen in bijna onverstaanbaar Scijtisch Fransch; de toespraak hunner zusters, dat welgekleede en bevallige dames waren, beviel ons beter; in onze antwoorden, op hare vragen, schenen zij iets behagelijks te vinden. De jonge heeren waren in het zwart gekleed, droegen grof linnen, waren bleek van kleur, en niet zeer gemanierd. Het huisraad was ook heel gering; het

171

was daar ter plaatse vervaardigd, hetgeen minder den smaak van den eigenaar, dan wel zijne zucht tot bevordering zijner onderhoorige ambachtslieden kenbaar deed worden.
    Het bestuur des Gouvernements betoonde zich echter zeer werkzaam en weldadig; men bespeurde zulks overal, door den aanbouw van steenen- in plaats van houten kerkgebouwen, en wel op fraai geteekende plans, wier nieuwe invoering, een' beteren smaak verspreidde. De minste dorpen stonden onder het toezîgt van distrikts-agenten. Op kosten van den staat werden de wegen onderhouden, en in de steden verschillende gebouwen, zoo voor regtbanken en openbare ambtsverrigtingen, als voor de eerdienst en tot huisvesting der troepen, aangelegd. Er is geene stad, tot de kroon behoorende, aan welke niet even zoo vele stadsregten, als aan onze steden zijn vergund, en alle pogingen worden aangewend, om de steden, die aan heeren toebehooren, diezelfde voorregten te verschaffen. Maar daar deze onder zeker bedwang staan, vinden zij er een genoegen in, om dit weder aan anderen te doen gevoelen. Zij vinden het aangenaam, om, even als de Keizer, te hunnent geheel als meester te kunnen gebieden, en haasten zich derhalve geenszins, om zich van hun gezag te ontdoen. Wanneer zij, bovendien, daarvan afstapten, zou, door den aanwas hunner onderhoorigen, de reeds zoo uitgebreide magt der kroon des te grooter worden. De alleenheersching, die een onkundig en ruw volk niet zwaar valt te dragen,

172

en waarin de staat, de misnoegdheid der betere klassen kennende, eenen steun vindt, wordt hen des te onverdragelijker, daar hun zedelijk gevoel door de opvoeding verbeterd is. Het hindert hen niet alleen, maar het vernedert hen, en verontwaardiging en opstand zijn dikwerf niet ver van elkander verwijderd. (In 1814 geschreven.)
    Preloukij, Hoofdplaats van het Distrikt. Het regende, toen wij daar aankwamen. De hier en daar verspreide boomen, en de kleine in eene rij staande witte huizen, vertoonden zich, door eenen nevel bedekt, als achter een gazen gordijn verborgen, dat langzamerhand wordt weggeschoven. Schoone koeijen liepen, al loeijende, door dit dampachtig landschap, dat weldra, door de stralen der zon, deszelfs twijfelende gedaante deed kennen. Nu zag men weldra de verniste koepels van de tempels als gouden ballen schitteren, en het nevelachtig gordijn viel, als de kleeding eener schoone vrouw, ter neder. Een oogenblik daarna, gingen wij tot aan den enkel toe door het slijk; wij raakten met onze ruwe huisbazen, die deels kooplieden, deels boeren waren, aan het twisten; intusschen maakten hunne vrouwen, even als de prinsessen uit de heldentijden, onze legersteden, uit banken met schapenvellen bestaande, gereed.
    Pereaslawl, Hoofdplaats van het Distrikt. Wij kwamen den 28sten aldaar aan. Het eerste, wat zich aan ons oog vertoonde, waren kleine aarden huizen, ginds en herwaarts onder boomen verspreid;

173

vervolgens eenige meer bij en tegen elkander staande en rustende gebouwen, waardoor straten op zijn Poolsch, dat is te zeggen, krom, vuil en naauw gevormd worden. Voorts eene groote markt, vol met vrouwen, die groenten en gezouten visch verkochten. Op de marktdagen wordt er vee, hennep, was, honig, koren, ruw garen, linnen en wol aangebragt.
    Wij ontdekten hier niet de, anders bij de Russen plaats hebbende, verdraagzaamheid, in de kwellingen, die men een' Joodsch herbergier, bij wien wij gehuisvest waren, aandeed. Deze was niet alleen genoodzaakt, de uitoefening van zijne eerdienst zeer in het verborgen te verrigten, maar nog daarenboven gedwongen, om krusifiksen en christelijke prentverbeeldingen in zijn huis te plaatsen. Hij beklaagde zich daarover wel het meest, zekerlijk, dewijl het hem ook kosten veroorzaakt had.
    Op de markt ontmoette ons een jonge Turk, wandelende in zijn Muzelmansch gewaad. Hij had eene bruine kleur, levendige zwarte oogen, fraaije tanden, eene krachtige houding; in één woord, hij vereenigde al het bevallige der Turken in zich. De schoone koopvrouwen lachte hij vriendelijk toe, maar hij kocht niets. Reeds lang zich in Pereaslawl opgehouden hebbende, trok hij de aandacht der inwoners niet meer tot zich. Zijn levensbedrijf was met geheimen omgeven, iets, hetwelk allenthalve, met jeugd en schoonheid gepaard, niet weinig belang inboezemt.

174

    Wij trokken den 29sten de Borijsthenes weder over, zeer tevreden, het schoonste gedeelte van Rusland gezien te hebben, maar nog meer, dat wij ons daarvan verwijderden. De dichterlijke wateren van dezen alouden vloed begroetende, landden wij welgemoed aan den Poolschen oever. Van toen af kregen wij geene wagens meer, dan voor onze pakgoederen.
    Een' ganschen dag door, trokken wij voorwaarts, de rivier regts, en eene keten van heuvelen, met boomen beplant, ter linkerzijde hebbende; de groenende takken verspreidden een liefelijk lommer over den weg. Aan de over den weg vlietende beken, die met drift naar den vloed snelden, gaven wij welluidende namen; de berookte hutten en de tafereelen der ellende schenen, overigens, in ons oog dat schilderachtige te vertoonen, dat door de schilders en dichters aan dergelijk landschap gegeven wordt.
    Tot meerder gemak der voorspan-paarden, zijn eenige rotsen steil afgehouwen.

—————



175


Ornament

RUSSISCH POLEN.

—————

PODOLIË.

De grond van Podolië bestaat uit zulke vruchtbare vlakten, dat dezelve niet gemest behoeft te worden. Dezelve levert overvloedig timmerhout op, en de wouden, met eene menigte bijen bevolkt, bieden den handel eene groote hoeveelheid was en honig ten uitvoer aan.
    De woningen der boeren zijn minder zindelijk, en de dorpen nog minder goed aangelegd, dan die der Russen. Het landschap vertoont van alle zijden afwisselende tafereelen; dan eens prachtig door een digt bewassen groen, en door het vergezigt op

176

amphitheaters-gewijze liggende steden; dan weder bevallig, door het heerlijk gezigt op bosschaadjen van lariks- en populier-boomen. De groeikracht is in dit schoone land niet minder, dan in eenige andere landstreek van Europa. Het levert eenen overvloed van wild, koren, tabak en verwstoffen op; men geniet er een gezond klimaat, en kent er geene andere plaag, dan die der sprinkhanen. Men jaagt er op wachtels met groene pootjes, die, naar men zegt, voor zenuwachtige gestellen, een zeer nadeelig voedsel zijn.
    Wenetza, aan de Bog gelegen, waarover een' houten, plomp gebouwde brug is aangebragt, vertoont zich in de wonderlijke wanorde der Oostersche steden: boomen, lange aarden muren, groote tusschenruimten met holle wegen en modderpoelen, heuveltjes, door eene menigte beenderen en gebroken vaatwerk gevormd; van tijd tot tijd een redelijk woonhuis met schitterende vensters; dan weder eene rij van pothuizen, waarin lieden met gebogen neuzen en puntige baarden, en eenige gedaanten met zachte langwerpige oogen, huisvesten. Wenetza is door eene gracht omringd, met een versterkt kasteel voorzien, heeft een gijmnasium, en verscheidene kloosters en kerken van de Katholijke eerdienst.
    Het water van de Bog is, uit hoofde der weilanden, waardoor dezelve heen vliet, zwart en slibberig; maar de oevers zijn van lieflijk lommer voorzien, en het daar groeijend gras is hooger, dan de horens der zwaarste ossen.

177

    Er zijn rondom Staroï-Constantinow eenige overblijfsels van werken, die voorheen de daarbij gelegene hoogten verdedigden. Het is eene volkrijke en handeldrijvende, doch morsige stad, die een ellendig en droevig aanzien heeft. De Joodsche kramers gebruiken er de veelal door hen gebezigde middelen, die den kooper bedriegen, namelijk, door geen' vastgezetten prijs op hunne goederen te stellen, vragende slechts, wat zij kunnen krijgen; dingt men niet heel veel af, dan zeggen zij niets, doch komt men onder de waarde, dan maken zij veel geschreeuw.
    Wij kwamen des nachts te Kaminiek, de hoofdstad van Podolië, en wachtten den nacht in eene schuur af, alwaar jonge meisjes ons kwamen bezoeken. Het scheen ons toe, eene beschaafde stad te zijn, en inderdaad, Kaminiek is eene stad, waar veel werk van de studie gemaakt wordt, als hebbende eene Hoogeschool, rijk zijnde in kerken en kloosters, en openbare biljard-huizen. De huizen zijn deels van steen, deels van hout gebouwd; voorts heeft zij regt doorgaande straten, en een zeer bevallig aanzien. De bevolking is niet veel meer dan 6,000 zielen. De Smotriza, eene bevallige, en met elzen en populieren beplante, rivier loopt door de stad. De hoogte, waarop dezelve ligt, wordt door eenen berg overtroffen, die, in de magt des vijands zijnde, hare vestingwerken, die bovendien weinig te beduiden hebben, nutteloos zoude maken. Er zijn twee aartsbisdommen, ééne van de Grieksche, en ééne van de Roomsch-Katholijke godsdienst. Onder der-

178

zelver gebouwen valt het Jesuiten-kollegie, de hoofdkerk, en een oud Turksch minaret op te merken, want deze stad werd in 1672 door de Ottomannen, onder bevel van den Visir KIUPROLI, den hersteller der Turksche wapenen, bemagtigd. Deze Turksche toren, wiens bouworde voor zwierig en bevallig gehouden wordt, is thans met het vergulde beeld der H. Maagd, met sterren gekroond, versierd.
    Wij werden door een' Franschen hoogleraar ontvangen. Hij bragt ons in een koffijhuis, naar die van den derden rang te Parijs gelijkende. De tafels waren met marmeren bladen belegd, en de stoelen met gewerkt stroo; de barometer en de huisklok waren met gaas overdekt, en de kameelen van de, op het papieren behangsel der zaal geschilderde, karavaan, schenen hunnen last nog lang te kunnen dragen.
    Onze beminnelijke landgenoot zeide ons, dat de barons, sedert onze tegenspoeden, hem hunne ondersteuning en vriendschap hadden onttrokken; dat er eene groote ontmoediging in het gewest bestond, en dat het onthaal, hetwelk de Koning van Frankrijk, den Poolschen troepen had aangedaan, de genegenheid der natie niet weinig had verminderd. Hij voegde er bij, dat de edellieden dezer landstreek door openhartigheid en eenvoudigheid uitmuntten, maar eene eentoonige levenswijze hadden, en altoos in denzelfden kring, even als brouwers- of molenpaarden, rondliepen.
    De stad doorwandelende, gingen wij langs maga-

179

zijnen, van fraaije wapenen en rijke stoffen welvoorzien. Wij hoorden het geluid van de fluit en citer. Een lang gordijn van gele zijde, door den wind bewogen, ontblootte een' fraaijen blanken vrouwenarm, en uit het rijk gesierde vertrek, waar dit voorviel, hoorde men een schaterend gelach. Eindelijk zagen wij zeer fraaije huizen, met groene zonneschermen voorzien, en omringd van schoone grasperken, met rozen en seringa-struiken beplant.
    Wij eindigden, met eenen schilder te gaan bezoeken, bij wien wij drie bekoorlijke vrouwen ontmoetten, van welke eene derzelven uitgeschilderd werd.
    De bevolking van Podolië beloopt 1,133,000 inwoners.
    Doubne, in het gouvernement van Zitomir, levert meer middelen op, dan de stad van dien naam. De voornaamste straat is regt aangelegd, en met houten bogen versierd. Van de vestingwerken, die voormaals deze stad moesten verdedigen, zijn niet anders dan de poorten overgebleven. De citadel vervalt ook geheel en al. Dezelve is met een water omringd, dat bewassen is met lisch, terwijl zwermen van kraaijen de schietgaten omgeven. De bazar, is vochtig en onzindelijk, van baksteenen en plaveijen aangelegd. Wij hielden stil bij een ooijevaars-nest, dat dermate door de inwoners werd ontzien, dat zelfs de kinderen hetzelve niet stoorde, ofschoon zij zulks gemakkelijk konden doen.
    Wij trokken den 13den weder terug door Kowel,

180

de hoofdplaats van het distrikt; voorts door Ratne en Brzescië, waarvan reeds gesproken is. Deze laatste stad heeft eene zeer bezochte Joodsche akademie, en een sterk kasteel, op eene rots gelegen, die de Bug bestrijkt; dikke bosschen, waarin vele wolven huisvesten, omgeven de boorden dezer rivier.
    Zoo doende trokken wij het Russisch-Polen door, noordwaarts opgaande, om Bialijstok, waar de Fransche krijgsgevangenen moesten doortrekken, te bereiken.
    Wij kwamen den 20sten te Bijelsk, zijnde de voornaamste stad, die wij sinds Kaminiek gezien hadden. Zij is regelmatig gebouwd; de Joden drijven er grooten handel. Zij maakt een deel uit van Grodno, hetwelk uit negen distrikten bestaat, en door ongeveer een millioen inwoners bevolkt is.
    Een klein mannetje met knevels, doch zijnen tred zoo veel doenlijk ernaar zettende, om zich ten minste niet kleiner te vertoonen, dan hij was, kwam op ons af, zoodra wij afstegen. Het was een Franschman. Hij was soldaat geweest, en thans gehuwd met eene Poolsche vrouw, die hem, gewond zijnde, bij zich genomen, en daarna behagen in hem gevonden had. Hij had een koffijhuis opgezet, waar hij iederen avond de geschiedenis zijner minnarijen en veldslagen ophaalde. De Polen vonden het goed, dat hij groote oogen opzette, wanneer men, door den neus te snuiten, als anderzins, op zijne woorden niet veel acht sloeg. Zij vonden, dat hij veel

181

verstand en aanleg had, niettegenstaande hij, met eene luide stem en vrij gramstorig, hunne moden en gebruiken bleef gispen.

—————

KREITS VAN BIALIJSTOK.

    Dit land, hetwelk sedert het verdrag van Tilsit, aan Rusland toebehoort, draagt nog de blijken van het weldadig Pruissische bestuur, want men weet, dat het eerst aan deze laatste mogendheid is afgestaan geworden. Hoezeer de gronden dor en zandig zijn, worden dezelve vrij wel bebouwd. Het bevat een bevolking van 400,000 zielen, en is in het Gouvernement van Grodno ingesloten. Onder de Pruissische regering, gingen de inwoners van den staat van lijfeigenen, tot dien van pachters over. Hunne huizen hebben een aanzien van welvaart en zindelijkheid, die onze oogen ontwend waren. In de geringste woningen vonden wij bedden, huisraad, schoorsteenen, en andere eetwaren, dan men bij de Poolsche boeren gewoonlijk aantreft.
    In de bosschen, die de omstreken der stad Bialijstok bedekken, zijn groene parken, waar treurwilgen zich op nederbuigen, en waar het geloei van schoone gladharige koeijen, maar met een woest uitzigt, zich doet hooren. Waterplassen, door oude eiken- pijn- en sorben-boomen omringd, waar zwanen fladderen, en kleine schuitjes liggen te dobberen, geven iets

182

bekoorlijks aan dat eenzame landschap. Onvermoeid verlustigden wij ons, met in het bekoorlijk lommer dezer boorden te wandelen; wij hervonden ons vaderland in de taal, die de kasteel-bewoneressen bij voorkeur spreken; ook in hare wijze van kleeding, in den zwier harer meubelen, en in de deugd harer wijnen, en, tot hare groote tevredenheid, maakten wij, even als bij vrienden of als landgenooten, van dit alles een gepast gebruik.
    Er heerschte in Bialijstok, ter gelegenheid van het terugkeeren des Russischen legers uit Frankrijk, en van de vereeniging der Fransche krijgsgevangenen, eene ongemeene drukte en beweging, toen wij aldaar aankwamen. Het is een slijkerige en van hout gebouwde stad; dezelve is met twee straten doorsneden, die met boomen beplant, met steenen belegd, en regtlijnig aangelegd zijn; doch de uitgestrekte tuinmuren, boven welke opgesnoeide populieren, even als penseelen, uitsteken, brengen mede, dat er slechts weinige huizen zijn, waardoor dezelve iets stils en verlatens vertoonen. De andere straten zijn met bogten, en meestal met kleine barakken, van alle zijden zigtbaar, en onregelmatig op den weg vooruitspringende, bezet. Deze stad, die eene bevolking van 4,000 zielen mag bevatten, is door eenige reizigers, ik weet niet waarom, als bevallig en aangenaam opgegeven. Wij zagen er niets dan winkeliers en herbergiers. De groote meerderheid bestaat uit Joden, hetgeen noch zindelijkheid noch zwier doet kennen.

183

    Men zag er eene menigte schildwachten geplaatst, want de Russische hoofdofficieren waren allen in de stad gehuisvest. De andere waren, met de manschappen en de krijgsgevangenen, buiten de stad gekantonneerd. Eenige dezer schildwachten trokken het geweer voor ons aan, en dit deden zij, naar hetgeen zij aan onze lieden vertelden, uit erkentenis der beleefdheden, die zij van eenige Fransche vrouwen ondervonden hadden, die, in zijde gekleed, hen aan hare met zilver voorziene tafels wel onthaald hadden.
Eenige andere daarentegen, keerden ons den rug toe, of gaven, door een' verachtenden blik, hunne ontevredenheid te kennen, over het slecht onthaal, hun in eenige Lotharingsche kroegen, of door molenaars in Champagne, aangedaan. Zij hadden allen eenige Fransche woorden geleerd, waarvan zij zich bedienden, om ons de meerdere gestrengheid hunner krijgstucht, in vergelijking van die der onze, met verdriet kenbaar te maken; want zij hadden wel opgemerkt, hoe een Fransch soldaat met zijnen meerderen spreekt, en somwijlen de eer heeft, van met hem te eten, terwijl bij hen, de officier zich bij zijne onderhoorigen meestal door harde en schampere bejegening doet kennen. Dit gevoel van tegenstribbeling konden wij niet nalaten, van goed te keuren.
    Een Deensch officier, die lang in Rusland gediend heeft, heeft eene zeer gelijkende afbeelding van den Russischen soldaat geschetst:
    „Nimmer zal hij deserteren; hij is geduldig in de ellende, onderworpen, en standvastig op zijnen

184

post; in het beslissend oogenblik gaat hij, na eenig aarzelen, of hij wel geleid wordt, voorwaarts; dan wordt hij woedend als een getergde beer: deinst hij al eens terug, dan kan hij weder ten strijde aangevuurd worden, door hem het vaandel, getuige zijner eeden, te vertoonen, en hem met de goddelijke wraak te bedreigen.“
    Hij krijgt twee zilveren roebels en twaalf kopeken in de vier maanden, en een pond meel daags; zijne kleeding is eenvoudig en bevallig van snede. Het vooruitstekende van zijne borst is niet uitsluitend aan het vulsel, waarmede het kleed voorzien is, toe te schrijven, want inderdaad is dit gedeelte zijns ligchaams meer vooruitkomende, welke vorm bij hen, even als bij de Cirkassiërs en Albanezen, door het omwinden des lijfs met gordelen en doeken in hunne kindschheid, ontstaat.
    Zestien soldaten onderhouden gemeenschappelijk een paard en eenen wegen, tot vervoer van hunne bagaadje; en iedere kompagnie brengt eene massa te zamen, ten einde, in oorlogstijd, hulpmiddelen, tot aanschaffing van dadelijke benoodigdheden, bij de hand te hebben. Deze fondsen, versterkt door vrijwillige bijdragen of gemaakten buit, door de storting van achterstallige soldijen, door de opbrengst van kleedingstukken der overledenen, enz., beloopen dikwerf zeer aanzienlijke sommen.
    Sedert eenigen tijd weergalmde Bialijstok, van den ochtend tot den avond, van het geluid der muzijk-instrumenten. Het waren op elkander volgende se-

185

renaden, die de daar zijnde korpsen aan de aankomende gaven, die dan wederkeerig hunne muzijkanten naar hen afzonden. Op alle pleinen zag men parade maken, terwijl de soldaten, van dat de dageraad begon, met wapenen en bagaadje beladen, dan in batailje, dan in kolonnen marcherende, de straten belemmerende, om eene militaire vertooning te maken, gestadig aan den gang schenen gehouden te worden, om, als ware het, eenige andere werkelooze hoofden bezig te houden.
    Inmiddels reden de officieren, om den tijd door te brengen, op zeer fraaije paarden heen en weder; andere deden het stof in de hoogte stijgen, en doorkliefden de lucht in schitterende tilburijs. Somwijlen ontwaarde men in hun midden, op stroo liggende, in eenen wagen, getrokken door, met touwen aangespannen, magere paarden, een' oud officier, norsch van gelaat, die, met zekeren trots, eene driedubbele rij van ordeteekenen op een vuil versleten kleed vertoonde. Onder degenen, die zich lang te Parijs hadden opgehouden, vond men er, die zeer snoefden over den toegang, dien zij bij de schoonen hadden weten te verkrijgen, en, vol van zulke herinneringen, wilden zij zich gaarne met ons in de taal, die hun bevallen had, deswege onderhouden. Zij noodigden ons bij hunne feesten, die zij naar den smaak, door hen te onzent geleerd, zochten in te rigten, en wanneer zij ons al den luister en den smaak in kleeding, levenswijze, en wat niet al, der onzen schilderden, zochten wij, bij het genot van hun ruim

186

onthaal, de door ons inmiddels bewoonde berookte hutten en groven omgang te vergeten.
    In spijt van al het gedruisch van krijgsmuzijk en krijgstrompetten, scheen de stad, door het volslagen gemis van fatsoenlijke vrouwen, toch treurig. De stijf van was, als opgezette, kapel-vleugelen, besmeerde knevels, verloren al ras bij ons hunne geestigheid; om ons minder te vervelen, zochten wij eenige narigten te bekomen, omtrent de lotgevallen van sommige Fransche vrouwen, die de Russische legers, de eene om meer, de andere om minder eerlijke beweegredenen, bestendig gevolgd waren. Meestal waren het lieftallige winkelmeisjes, die, hoewel te grootsch of te gemeenzaam, zich al heel wat meer, dan zij inderdaad waren, ter eere haren minnaren, wilden voordoen. Zij hadden eene zekere mengeling van manieren over zich; dan eens scheen het, alsof zij tot de groote wereld, en dan weder, alsof zij tot de geringste klasse behoorden. Diegenen onder haar, die dadelijk, na het verlaten van den Duitschen grond, waar zachte en herbergzame zeden heerschen, de begeerte hadden doen blijken, van weder naar haar land te mogen terugkeeren, werden door vertrouwde Kozakken bewaakt, die haar, met eene zweep in de hand, de lucht deden genieten, en aan hare roovers verslag wegens haar gedrag deden. Deze ongelukkige schepsels stortten bittere tranen, toen zij ons zagen. Zij beweenden hare familiën en haar vaderland, welke nu, helaas! voor altoos voor haar verloren waren, terwijl de droeve landstreek, die zij,

187

te midden van het woest geschreeuw eener voor haar barbaarsche taal, doortrokken, haar nog akeliger toescheen, den dezelve wezenlijk was.
    Er waren er onder, die, of door opschik, of door in openbare wandelplaatsen te paard te rijden, zich wisten te verzetten; maar dit aantal was gering, in vergelijking dergenen, die haar verdriet moesten torschen.
    Op zekeren dag bragt mij eene Jodin een briefje van eene voorname, welgemaakte, Straatsburger vrouw, mij daarbij te kennen gevende, dat zij van haren dwingeland wenschte verlost te zijn, mij daarom voorstellende, om mij des anderendaags, op zekere bank in het park van den Prins Poniatouski, te laten vinden, ten einde daar, met een' mijner kameraden sprekende, het middel ter harer redding van mij te vernemen; hebbende zij zes honderd franken gereed, om de vlugt met mij te verhaasten. Ik ging dan met een' mijner kameraden op de aangewezene plaats, en gaf, met hem sprekende, een middel ter ontkoming aan de hand, hetwelk, zoo door vreeze van hare zijde, als door de strenge bewaking van eenen Kozak, niettemin gelukkig zonder uitwerking is gebleven, dewijl wij daarna vernamen, dat zij wezenlijk gehuwd was; weshalve wij ook zorgden, dat er geen spoor overbleef van de onderneming, die wij in den zin gehad hadden.
    Wij vernamen omtrent die vrouwen, die bij officieren van minderen rang, of zelfs bij onderofficieren behoorden, dat deze reeds, hetzij geplukt door

188

hare zoogenoemde minnaars, ofwel, om hen te vleien, reeds de landkleeding hadden aangenomen, en temidden der platneuzige voetknechten zich bevonden, voor wie zij het linnen waschten, en den pot kookten. Deze zoetelaarsters waren er beter aan toe, dan degenen, die bij officieren van hoogeren rang behoorden. De soldaten lachten om hare vreemde taal, maar schepten behagen in hare nijverheid; zij bewezen elkander onderling kleine diensten. Op weg, hielpen zij hare bagaadje voortslepen, en kwamen haar dikwijls, als meer verhevene wezens, raadplegen; over het algemeen werden deze met inschikkeIijkheid en goedheid behandeld.
    De Polen noemen het park en het kasteel van Bialijstok, het Versailles van Polen. Dat zij zoo. Gedurende ons verblijf bleef het kasteel gesloten. Desniettemin kon men, uit hetgeen zich uitwendig van snijwerk, schildering en versiering aan ons oog vertoonde, lichtelijk opmaken, dat het inwendige daarmede wel gelijk zou staan. Op de terras ziet men slechte steenen beelden, die door mos en menie bedekt en verteerd worden; trappen en leuningen vallen aan stukken, zonder iets teekenachtigs op te leveren. Waterkommen, lanen en boschjes hebben iets vervelends. Te dier oorzake mogen de Polen hetzelve den wijdschen naam van Poolsch Versailles geven.
    Bij slecht weder gingen wij in een koffijhuis, dat door eenen Pool, niet ver van de openbare plaats, gehouden werd. Het huisraad bestond, naar den na-

189

tionalen smaak, in eene mengeling van uiterlijke praal en plompheid tevens. Het behangsel gaf eenig aanzien, doch men zag er kleine tinnen lepels, slechte houten banken, en schilderijen met vergulde, maar morsige lijsten. Nogtans werd hetzelve vlijtig bezocht, door Russen, Franschen en Polen. Somwijlen deden de drie natien rondom eene kom met punch gezeten, elkander, al schertsende, hunne meening verstaan. De Russen zeiden, met veel gezwets, dat, onder onze vaandels, sinds den voortgang der volksregering, eene groote stem, eene koele houding, en borstelig haar, eerder aanleiding tot het maken van fortuin gaven, dan verstand en begaafdheden. De Polen beweerden, dat wij, uit vrees van ons niet zwierig genoeg te vertoonen, al waren wij ook op het lompste en leelijkste paard gezeten, ons slechts hielden, alsof het maar een éénig woord van nooden had, om het aan te moedigen. Wij, van onze zijde, spraken van de Poolsche herbergen, waar wij meenden, dat geraamten het best voor uithangborden konden dienen. Aan de Russen verweten wij hunne gemaakte bevalligheden, en hunne zonderlinge zucht tot een ruw gedrag omtrent de vrouwen, waarvan wij nog onlangs, toen eene vrouw tegen een' koppel paarden op het spel gezet werd, een voorbeeld gezien hadden. Ons verwijt dat zij zich in vele opzigten te buiten gingen, zochten zij te verdedigen, door zulks als voorbijgaande te doen voorkomen; waarbij zij voorts nog eenige drogredenen voegden, om het lage van zulk eene levenswijs te verkleinen.

190

    Eenige krijgsgevangenen, die bij de Mahomedaansche Tartaren zijn geweest, vonden die volken minder barbaarsch, dan de namen van Tartaar en Mahomedaan zouden doen vermoeden. Hunne vrouwen werden er in afzonderlijke vertrekken gehouden. Zij zijn vreesachtig en schroomvallig, en ontkleeden zich nimmer geheel. Haar voedsel is paardenvleesch; een tunika, sluier, kwasten en plaatjes verstrekken tot opschik; men onthaalt haar op thee en snuif; zij worden van hare bloedverwanten voor vijftig tot vijfhonderd roebels gekocht.
    Dezulken der onzen, die van de zijde van den Caucasus terugkwamen, waren door onbebouwde, doch niettemin vruchtbare landen, van een schilderachtig en romanesk aanzien, getrokken. De mannen hebben er, door de verhevenheid van den krijg en die der vrijheid, eene zekere soort van woeste deftigheid verkregen. Vele leven er van strooptogten; gedurende hunne afwezigheid zijn de vrouwen er los van aard.
    Te Saratof leeft men op zijn Fransch; het land is vruchtbaar in meloenen en vruchten; het dragen van een korset is daar, zelfs bij vrouwen van geringen stand, in gebruik. De muzijk en dans gaven daar veel aanleiding tot feesten. De Italiaansche officieren wilden daar de wijze der Sicisbeo's invoeren, en hadden, even als de Fransche officieren, veel opgang bij schoone jonge vrouwen weten te maken. Diegenen, die zich op het onderwijs hadden willen toeleggen, werden er als weldoeners en als vrienden behandeld.

191

    Te Orenburg, in het Zuiden van Siberië, zijn de edelen, befaamd door hunne lompe praalvertooning, even dweepachtig als het volk. De dronkenschap is een hartstogt der geringen. De eerstgenoemden gaven in het openbaar geschenken aan de Franschen, die zij echter in het geheim weder terug wisten te krijgen. Zij dragen beeldjes bij zich, die zij, of met boosheid bekijven, of met verrukking kussen, al naar den aard der gemoedsbewegingen, die hen daartoe drijven. De gemeene lieden haalden ons volk aan, om hunne onmatigheid in het drinken bij te wonen, niettegenstaande de wet van PETER den Grooten verordent, dat het lijf van een' in dronkenschap gestorvenen, aan den staart van een paard vastgemaakt, door de straten moet worden gesleept. Weddenschappen, wie namelijk den meesten brandewijn ten lijve kon inslaan, werden er aangegaan, die alle zedelijk en menschelijk gevoel als ongeloofelijk schijnen.
    Deze ellendigen behooren met lijf en goed aan hunne heeren, die dezelve, als het vee, of verhuren, of verkoopen. De dorpen zijn dan ook, of van mannen of van vrouwen ontbloot, naar mate de aflevering van een der beide geslachten meer of minder is geweest. Voorheen werd er niet eens opgelet, of gehuwde huislieden aan verschillende koopers kwamen, doch deze misbruiken zouden thans afgeschaft zijn. De soldaten-weduwen zijn vrij; maar al ras treden zij van zelve weder in bedwang, om afzondering en armoede te ontwijken. Als zij schoon

192

en jong zijn, gelden zij ten hoogste honderd franken.
    Een heer uit Orenburg had, ten einde Keizer PAUL, wiens komst in Siberië sinds langen tijd was aangekondigd geworden, op zijne wijze te onthalen, een varken met geen ander voedsel, dan met chocolade laten vet maken. De Keizer kwam niet, en men slagtte het varken, welka lijvigheid meer dan 3,000 roebels gekost had; het vleesch was zeer slecht.
    Wij vertrokken den 13den September eerst van Bialijstok. Den 14den hielden wij verblijf te Tijcoksin, waar men het standbeeld ziet van den Prins van CERNESKI. Deze held is, in eenen overrok gekleed, voorgesteld. Kalmukken, van eene reusachtige gestalte, en ik weet niet uit welk eene landstreek aldaar aangekomen, lagen in den modder, niettegenstaande den regen, rondom den voet van het gedenkstuk te slapen.
    Lomza. Wij trokken hier slechts door, even als door Rozan en Ostrolenka, tot op Pultusk, aan de Narew. Uit deze stad, door vele blikslagers en kroeghouders bewoond, gingen wij op Plonsk, een oud ellendig stadje, welks zwarte en leelijke straten, scheef en schuin tegen de hoogten opgaan.
    Plock daarentegen, is een aanlokkend verblijf. Men ziet daar huizen, van bouwing, huisraad en inrigting, als in Frankrijk. Daar zijn er, wel is waar, niet veel in dien smaak; maar ook die daarvan verschillen, hebben niet dat algemeen leelijke der

193

Poolsche huizen. Deze stad, op eenen bergachtigen en ongelijken grond gelegen, bevat eene oude citadel, van een somber en geducht aanzien.
    Wij trokken, een half uur van daar, over eene schipbrug over den Weichsel. Deze schoone vloed is voor de Poolsche dichters even zoo heilig, als de Rijn voor de Duitsche romanschrijvers, de Clijde voor de Schotsche barden, en de Eridan, de Loire of de Lignon voor Italiaansche en Fransche Muzen zijn.
    Den 28sten kwamen wij te Kalish, aan de Prosna, die in de Warta valt. Deze hoofdplaats heeft nog eenige overblijfsels van oude muren, die, naar het zeggen van oudheidkundigen, daar te lande, ten tijde der Romeinen zouden gebouwd zijn. De straten zijn er regtlijnig aangelegd, en met huizen van verscheidene verdiepingen voorzien; hetgeen voor ons eene nieuwe vertooning was, daar elders, niet weinige uitzonderingen, de huizen niets dan benedenvertrekken opleveren.
    Wij gingen den 30sten September 1814 over de Prosna. Aan den anderen oever gekomen zijnde, werden wij door welgekleede soldaten, die een blozend gelaat en een breedborstig aanzien hadden, in eene hoofdwacht gebragt, waarop eene Pruissische vlag wapperde. Zij zonden de arme Poolsche voerlieden, die wij van Bialijstok met ons medegesleept hadden, naar hun land terug. Wij waren wel genoodzaakt geweest, hen bij ons te houden, vermits de plaatselijke besturen, op weg, noch rij-

194

tuigen, noch manschappen in hunne plaats wilden verschaffen; al wat men verkreeg, waren stallen voor hunne paarden, en men stoorde zich niet aan het gejammer van derzelver ongelukkige meesters, welken men, noch levensmiddelen, noch paardenvoeder, noch schadeloosstelling, noch huisvesting verschafte. Wij, ten minste, bezorgden dan voedsel voor hen en voor hunne beesten, en even zeer onze gevoeligheid aan den dag leggende, over de slechte behandeling, die men hen deed ondergaan, vonden zij daarin eenige verzachting in hun verdriet. De gesteldheid, die zij bij de Pruissische boeren zagen, verwekte bij hen een zeker mistrouwen, dewijl zij hier nergens op het land houten kruispalen vonden, en zij zijn zeer genegen, om dezulken, die niet, even als zijlieden, over de noodzakelijkheid dezer uitwendige teekenen van vroomheid en godsdienstigheid denken, in de rij der ketters te plaatsen, ja, wat meer is, voor toovenaars te houden. Zij gaven ons hunne bedenkingen deswege te kennen, ons waarschuwende, op onze hoede te zijn.
    De zwarte en witte ruiten van een schaakbord, verschillen nog minder van kleur, dan het onderscheid tusschen de Katholijke en de Protestantsche landen in Duitschland. De eerstgenoemde vertoonen iets Poolsch. Het gemeene volk is er ellendig, onwetend, aan den drank verslaafd, stijfhoofdig, traag en bijgeloovig. Zonder geheel zoodanig te zijn, is er nogtans veel overeenkomst, door de

195

slechte wegen, vuile en morsige steden, dorpen met mesthoopen, slordig gekleede menschen, en iets algemeen afnemends en armoedigs, dat zich aan het oog vertoont. De Protestantsche staten, daarentegen, leveren blijken van rijkdom, beschaving en voorspoed op. Onze schoonste Provinciën zijn daarbij niet te vergelijken. Door eene weldenkende bevolking, worden alle inrigtingen en uitvindingen, die der menschelijke maatschappij tot voordeel kunnen strekken, gaarne aangenomen. Wij bewonderden de zindelijkheid, de fraaiheid, de regelmatigheid der steden en dorpen, den bloeijenden staat van den landbouw; de zachtaardigheid der meesters, de vergenoegdheid der dienstbaren, het gezond verstand der mindere klassen, en die gulhartigheid, die aan alle Germanische volken eigen is, maar die men in grootere mate, en met meer bevalligheid, in de Protestantsche landen aantreft.
    De Pruissen, al verweten zij ons wel eens de rampen, die hun vaderland door ons waren overgekomen, lieten echter niet na, ons alle herbergzaamheid te bewijzen. De vrouwen lachten ons als oude vrienden toe; de jonge lieden bekeken ons van het hoofd tot de voeten, stelden zich in postuur, spraken wel eenigzins opgeblazen, doch kwamen al ras weder in hunne gewone plooi, en geleidden ons dan met hunne wagens naar de volgende wisselplaats. Onder weg kwamen wij wel eens goede boeren tegen, die, al schertsende, de voerlieden toeriepen, om dat volkje maar in de sloot te gooijen; doch zoodra wij hun

196

de hand toereikten, volgde een schaterend lagchen op deze dartele wijze van tergen. In de garnizoens-steden stalden de prentverkoopers, op onze aankomst, zulke platen uit, die ter gelegenheid van onze tegenspoeden in het licht waren gekomen. Wij lazen daaronder de volgende woorden: „Vertooning van den schandelijken terugtogt uit Moskou; trek van laagheid van dezen of genen Franschen generaal,“ enz. Het volk verzamelde zich rondom ons, om de uitwerking gade te slaan, die zulke stukjes op de soldaten der groote natie maakten; lachten wij er om, zoo lachten zij mede, en vertoonde zich droefheid op ons gelaat, zoo waren zij dadelijk gereed, om ons troost aan te brengen, door ons opmerkzaam te maken op de wisselvalligheid. der fortuin.
    De Saksen overtroffen de Pruissen nog in goedaardigheid. Wij toch waren de oorzaak van al hunne onheilen, en niettemin waren wij het voorwerp hunner toegenegenheid. Hunne herbergzaamheid volgde ons tot in die vlekken en dorpen, die nog het rokend puin der in de laatsten veldtogt ontstane onheilen vertoonden; zij voedden geenen wrok, dan tegen de Pruissen; overigens overtrof hun moed de geledene rampen, en hunne steden, reeds ten halve hersteld, kwamen, te midden van de bouwvallen, schooner dan vóór den oorlog te voorschijn. Uit dit door duiven geliefkoosd land, en waar de menschelijke natuur als met kracht en schoonheid bekleed is, trokken wij door Beijeren, een Katholijk land, vol

197

kroegen en bedelaars, waar de overdrevenheid in uiterlijke godsdienstpligten, de herbergzaamheid in het vergeetboek brengt.
    De vorstendommen van het Rijn-verbond waren zeer tegen ons verbitterd. Ons juk was drukkend voor dezelve geweest; doch de gramschap van een' Duitscher gaat nimmer zoo ver, dat hij tegen een' ongewapenden vijand den haat zoude te baat nemen. Wel is waar, in hunne huizen wilden zij ons niet binnenlaten, doch zij verschaften ons in de herbergen goede maaltijden, aan lange tafels, waar wij slechts één einde van konden bezetten, dewijl aan het andere gedeelte zich welgekleede ambachtslieden plaatsten die, met elkander drinkende, en ons zijdelings aanziende, vaderlandsche liederen zongen. Dit gedaan hebbende, vertrokken zij, ons beleefdelijk groetende. Wij hadden tegen dit alles niets in te brengen.
    Op eenen zondag kwamen wij te Heidelberg aan. De omstreken dezer stad zijn verrukkend. Wij trokken in de schaduw van het groote vat, dat roemrijk gedenkteeken van Germanischen dorst. Van alle zijden weergalmden gezangen het vaderland van MOZART waardig. Eene blijde menigte van jonge lieden en jonge vrouwen, van uitnemende schoonheid, wandelde onder groote boomen, terwijl fraaije rijtuigen heen en weder op den weg reden, waar wij, met onze nederige karretjes, langzaam voortgingen. Iedereen begroette ons, en groote bekers vol wijn werden ons door wakkere drinkers toegezonden, die

198

ons uit de wijnhuizen, door hunne gebaarden, deden verstaan, dat wij zonder omslag toch nemen zouden, wat zij zoo vrij waren ons aan te bieden.
    Te Heidelberg zagen wij lieden, die kleine zilveren leIiën aan het knoopsgat droegen, hetgeen onzen twijfel omtrent de in Frankrijk voorgevallen veranderingen geheel wegnam. Wij gingen over den Rijn, en trokken Frankrijk binnen.

—————












Terug

Laatste wijziging: 2 januari 2021